Bij een vermoeden van disproportie kan de armspan worden gemeten.
De armspan wordt gemeten van de tip van de middenvinger naar de tip van de andere middenvinger met volledige goede extensie van de armen en schouders.
Bij een vermoeden van disproportie kan de armspan worden gemeten.
De armspan wordt gemeten van de tip van de middenvinger naar de tip van de andere middenvinger met volledige goede extensie van de armen en schouders.
De armspan valt tussen (gestalte + 2 cm) en (gestalte – 2 cm). Een armspan bij kinderen die de gestalte met meer dan 5 cm overstijgt of die meer dan 5 cm kleiner is, moet als pathologisch en dus disproportioneel worden beschouwd.
Bij volwassenen geldt dat de verhouding span/totale lengte minder is dan 1,05. Voor een persoon van 150 cm betekent dat een verschil van 7,5 cm. Per 10 cm grotere gestalte kan er telkens 0,5 cm bijkomen.
Samenvattend kan worden gezegd dat een spanwijdte kleiner dan de totale gestalte wijst op pathologie van de extremiteiten en dat een spanwijdte groter dan de totale gestalte wijst op spondylaire pathologie.
uit de Standaard Groei en Pubertaire ontwikkeling, deel 3, p.16 en deel 1, p. 11