Word lid en laat je stem horen. Zo bouwen we samen aan een kwaliteitsvolle JGZ die voor alle kinderen en jongeren verankerd is in de maatschappelijke gezondheidszorg.
Veelgestelde vragen
Kruimelpad
- Home
- veelgestelde vragen
Met de filter hieronder laat je de 'veelgestelde vragen' verschijnen per 'onderwerp'
Wat moet ik doen wanneer een kind niet te testen is?(te jong, begrijpt de test niet, moeilijke aandacht, ...)
Dit is een risicokind voor slechte visus. De kans is groot dat een kind dat niet te testen is, eigenlijk niet goed ziet!
Indien het kind vlug afgeleid is, kan je één oog van het kind testen en later in de loop van de zitting het andere oog. Je kan ook de aandacht van het kind capteren door je wijsvinger (of aanwijsvoorwerp) in de lucht te steken en te vragen: 'Zie je mijn vinger ?'. Als je ziet dat het kind kijkt, vraag je: 'En nù ?' en beweeg dan de vinger tot op de plaat en wijs aan. Soms dient dit maneuver herhaald te worden in de loop van de testing om opnieuw de aandacht te richten.
Noteer de eventueel bekomen resultaten. We willen de raad geven er geen eigen interpretatie van de resultaten op na te houden.
Ook worden de verwijscriteria best niet aangepast.
Wanneer je merkt dat het kind echt nog te jong is om de test goed te begrijpen, dan kan je het kind best selectief nazien. Probeer alvast de corneareflexbeeldjes (en zo mogelijk de covertest) uit te voeren.
Enkele tips om de kleinste kleuters en de jongste/zwakkerbegaafde kinderen van het buitengewoon onderwijs te screenen.
Het is moeilijk voor deze groep van kinderen om symbolen of figuren aan te duiden die ze nog nooit gezien hebben.
Alles (of toch veel) valt of staat met een goede voorbereiding.
De (kleuter)leerkracht is hiervoor een uitermate geschikt persoon.
De CLB-medewerker kan de leerkracht hiertoe motiveren door uitleg te verschaffen over het verloop van het onderzoek, de gebruikte testen, hoe die kunnen voorbereid worden, het nut van de testen.
Daarom is het handig een infobundel op te stellen binnen jullie centrum. Daarin kan o.a. een kopie opgenomen worden van de symbolen gebruikt in de visustest. Zo kan dit makkelijk met de kinderen op voorhand ingeoefend worden. Materiaal voor deze bundel vind je in de Standaard onder Bijlagen: Brief voor de kleuterleerkracht, aanwijskaart, folder 'Een lui oog', ... of op de website via 'Communicatiematerialen'.
Bij sommigen is het de ervaring dat wanneer het kind enkel de getoonde symbolen moet 'aanwijzen' op zijn aanwijskaart, dit het makkelijkst is.
Anderen laten de symbolen (bvb. van de logMAR of de Ffooks) 'benoemen' met termen die de kleuters kennen vanuit hun leefwereld (bvb. Y = ijsje, O = bal, ... ). Je kan ook steeds vóór het onderzoek vragen aan de leerkracht welke kinderen de test niet goed begrepen.
De kleuterleidster kan aangemoedigd worden deze kleuters nog eens individidueel te laten oefenen vóór ze bij jou komen (terwijl de andere kleuters reeds één of ander taakje te vervullen hebben).
Wanneer die kleuter aan de beurt is, is het goed dat hij samen komt met een kleuter die het makkelijker begrijpt. Kinderen kunnen van elkaar leren.
Je kunt ook beter 'extra' aandacht (lees o.a. tijd ...) incalculeren als de leerkracht vooraf signaleert welk kind nog moeite heeft.
Hoe kan ik de leerkracht motiveren om de kinderen voor te bereiden?
Kleuterleidsters zijn te motiveren om de test in te oefenen als ook voor hén de bedoeling ervan duidelijk is.
In de infobundel die je voor hen opmaakt, kan je dit uitleggen.
Waarom is de visustest zo moeilijk gemaakt voor de kleinste kleuters, wat is een lui oog, wat zijn de gevolgen ervan als dit te laat wordt opgespoord, het belang van op voorhand de figuren/letters in te oefenen, ...(zie antwoord op vorige vraag)
Indien de samenwerking moeizaam verloopt, dan kun je ook nog dit proberen:
- enkele dagen vóór het onderzoek kan je de school contacteren met de vraag of de kleuterleidster de infobundel heeft ontvangen en of ze deze heeft kunnen doornemen met de kinderen.
- of als je vóór het onderzoek nog aanwezig bent in de school, kan je bij de kleuterleidster eens binnenlopen en navragen (je kan er dan voor zorgen dat je steeds een infobundel bij de hand hebt).
- indien het niet lukte om voor te bereiden, dan is het steeds zinvol om op de dag van het consult te vragen aan de kleuterleidster om de kinderen toch nog 'even' vooraf in te oefenen.Een voorbereide kleuter, zelfs op het laatste ogenblik, doet de visustest immers beter.
Hoe kan ik me op een vlugge en efficiënte manier begrijpbaar maken voor anderstaligen?
Laat het kind eerst meekijken met een kind dat de Nederlandse taal én de test goed begrijpt. Vaak blijkt dit al voldoende.
Als het bij zijn beurt nog moeite heeft, nodig het kind uit voor jou te komen staan. Laat het kind 'even' de test van dichterbij en met beide ogen samen uitvoeren. Let wel: dit is enkel een oefening voor het kind - enkele symbolen zijn meer dan voldoende.
Je kan eventueel ook met de kleuterleidster op voorhand afspreken dat je graag haar hulp had tijdens het onderzoek. Als kleuterleerkrachten dit op voorhand weten, kunnen ze dit misschien regelen.
Deze tips zijn vanzelfsprekend ook toepasbaar voor alle kinderen die de test moeilijker lijken te begrijpen.
Dient de visus van elk oog apart gescreend te worden?
Ja.
Tot de leeftijd van 10 jaar dient gescreend te worden voor amblyopie (of 'lui oog').
Amblyopie wordt slechts opgespoord door een gezichtsscherptetest van beide ogen afzonderlijk uit te voeren. (Voor kinderen met bril of afdektherapie: zie volgende vraag.)
De kans op het ontwikkelen van een lui oog is het hoogst gedurende de eerste twee tot drie levensjaren, maar kan optreden zolang de visuele ontwikkeling niet volledig voltooid is, dit wil zeggen tot de leeftijd van 8 à 10 jaar. Rond deze leeftijd is de rijpingsperiode van het visuele systeem echter voorbij. Dit houdt in dat een achteruitgang van de gezichtsscherpte die vóór deze leeftijd ontstaat - en niet behandeld wordt - mogelijk een onomkeerbare schade aan de visuele functie veroorzaakt. Deze kritische periode voor het ontwikkelen van amblyopie is dus tegelijk ook de enige periode waarin amblyopie kan behandeld worden.
Wat met kinderen die reeds een bril dragen?
Een kind draagt een bril o.w.v. verminderde visus ... Zonder bril zal de gezichtsscherpte meestal verminderd zijn. 'Screenen' voor verminderd zicht (zonder bril) is hier dus niet de doelstelling. Het is wél de bedoeling de gezichtsscherpte mét bril te kennen. Dit is van belang voor het schools functioneren.
Daarom wordt de gezichtsscherpte mét bril en met beide ogen samen getest.
Steeds wordt, bij het meedelen van de resultaten aan de ouders, het belang benadrukt van het blijven opvolgen door de oogarts.
Soms zal de gezichtsscherpte niet optimaal blijken te zijn ... Ofwel dient de correctie opnieuw aangepast te worden, ofwel is een betere gezichtsscherpte niet mogelijk o.w.v. amblyopie, ofwel was dit zelfs de bedoeling van de oogarts (in de behandeling van amblyopie kan het nl. dat het goede oog tijdelijk een correctie krijgt die het minder laat zien, om zo het luie oogje te bevoordeligen).
In elk geval schrijven we naar de ouders:
- resultaat 'zicht met bril' + test die werd gebruikt
- verder op te volgen door uw oogarts
Wat met kinderen waarvan één oogje is afgeplakt?
Een kind waarvan één oog reeds is afgeplakt, raden we aan de plakker op het oogje te laten en zo de gezichtsscherpte te bepalen. Opnieuw hebben we dan een relevant gegeven i.v.m. het schools functioneren.
Meestal zal de plakker op het 'goedziende oog' aangebracht zijn. Soms is het wenselijk dat de ogen afwisselend worden afgeplakt: dus een 'plakkertje op het luie oog' is niet steeds een vergissing ... . Het dient dan wel zo door de oogarts te zijn voorgeschreven. Indien je toch twijfelt of een oogje al dan niet 'verkeerdelijk' wordt afgeplakt, dan raden we aan contact op te nemen met de ouders en/of de oogarts om je verder te informeren.
Het is belangrijk dat kinderen met een 'lui oogje' regelmatig blijven gevolgd worden door de oogarts. De folder 'Een lui oog' kan dit aanmoedigen.
Hoe kan ik het best een oogje afdekken tijdens de visustest?
We raden de zelfgemaakte brillen af waarvan één glas afgeplakt is. De kans is groot dat de kinderen langs de zijkanten kunnen gluren.
Een oog afplakken met 'speciale plakkers voor het oog' is een goede manier, doch vrij duur.
De 'piratenlapjes' (o.a. te bekomen via de apotheek) zijn goedkoper en speelser, maar ook hiermee slagen kinderen erin om ernaast te gluren. Dit wordt niet langer meer aanbevolen.
In de handel vind je speciaal hiervoor bestemde stevige witte plastic brillen (de zgn. 'Leidse bril') die het oog goed occluderen en goed zitten d.m.v. een velcro-sluiting. Deze worden dan ook aanbevolen. Voor meer uitleg: zie Nieuwsbericht Visus 7.
VWVJ 2003 - update mei 2014
Waarom wordt er niet meer met een 0.7 en 0.9 gewerkt?
In de Standaard wordt geopteerd te werken met een gezichtsscherptetest met een logaritmische schaal. In deze schaal komen de getallen 0.7 en 0.9 niet voor. Er worden enkel waarden gebruikt die een logaritmische reeks vormen.
Met de traditionele visustesten wordt de visus gemeten met optoptypes die lineair verkleinen: 10/10, ..., 3/10, 2/10, 1/10.
De toename van de visus moet echter gezien worden als een logaritmische functie.
Een gelijke toename - bvb. met 1/10 - betekent voor de visusfunctie heel iets anders als de beginwaarde 1/10 is dan als de beginwaarde 7/10 is. In het eerste geval gaat het immers om een toename met 100 %, in het tweede geval om een toename met 14 %.
De afname van de grootte van de optotypes van de logMAR bv. is dan ook anders berekend: elk optotype verschilt een 'log-eenheid' (een factor +/- 1.26) met de vorige, waardoor de relatieve gemeten visusverandering gelijk blijft. (zie ook uitleg in de Standaard, deel II, testen voor gezichtsscherpte)
VWVJ 2003
Waarom wordt de Kay Three Metre Crowded Book aanbevolen bij eerste kleuters?
Omwille van de lagere moeilijkheidsgraad (prentjestest).
Uit onderzoek in het CLB van Brugge blijkt dat de testafname veel gemakkelijker verloopt en veel minder lang duurt dan bij een logMAR test. Het aantal onbetrouwbare resultaten bij 3 à 4 jarigen is zeer laag, namelijk 2,5 % in plaats van de 14 % voor de logMAR test.
De Kay 3m Crowded Book voldoet tevens aan vele voorwaarden voor een goede visustest ('crowded'; logaritmische schaal; onafhankelijk van ruimtelijke, motorische of taalvaardigheden; goede afstand voor kleuters; schuine elementen).
Bij andere prentjestesten moet men voorzichtig zijn bij het interpreteren van de score: indien de figuren niet opgesteld zijn volgens het Snellenprincipe, zijn de scores moeilijk te vergelijken met de scores verkregen bij testen die wel volgens dit principe zijn opgesteld. De Kay 3m Crowded test werd zo ontworpen dat de scores zo goed mogelijk overeenstemmen met Snellenwaarden.
De logMAR Crowded test blijft voor deze leeftijdsgroep een valabel alternatief, en wordt daarom als tweede keuze aangegeven. De testafname vraagt meer tijd, energie en ervaring van de verpleegkundige. Als het echter lukt, blijft het een zeer gevoelige test om amblyopie op te sporen.
Waarom de logMAR test als eerste keuze in de 2e kleuterklas?
Voor de tweede kleuterklas is de aanbeveling net omgekeerd: de logMAR Crowded test krijgt hier de voorkeur, terwijl de Kay 3m Crowded test als een alternatief fungeert.
Waarop berust deze keuze?
In de tweede kleuterklas ligt het aantal onbetrouwbare resultaten met de logMAR test zeer laag (minder dan 1 %). Bovendien beschikken we tot nu toe niet over voldoende follow-up gegevens om te kunnen aantonen dat de Kay 3m Crowded test even gevoelig is als de logMAR Crowded test voor amblyopieopsporing bij deze leeftijdsgroep.
Binnen een tweetal jaren zouden we de registratiegegevens, zowel van het CLB van Brugge als van andere centra kunnen analyseren. Als hieruit zou blijken dat de Kay 3m test niet alleen gemakkelijker is dan de logMAR test, maar ook even gevoelig is voor amblyopieopsporing bij 4 à 5 jarigen, dan zouden we kunnen verwegen om onze aanbeveling aan te passen. Tot dan willen we echter voorzichtig blijven: daarom gaat onze voorkeur momenteel naar de logMAR test.
VWVJ 2003
De logMAR test is nog te moeilijk voor de jongste kleuters, soms ook nog voor de kinderen van de 2de kleuterklas. Enkele tips.
- Zorg ervoor dat zowel kleuter als verpleegkundige een comfortabele houding hebben. De platen worden op ooghoogte van de kleuter gehouden. De verpleegkundige en de kleuter kunnen hierbij zitten of staan (zoals gewenst). In ieder geval is het goed dat de aanwijskaart op een stoel of tafeltje ligt vóór de kleuter (dit vormt een 'vast' punt).
- Plak sowieso de aanwijskaart vast met kleefband, zo hoef je niet voortdurend de kaart terug goed te leggen.
- Voorzie voldoende tijd (deze test gaat inderdaad niet snel bij kleuters).
- Twee tot drie kleuters in de onderzoeksruimte is echt voldoende.Samen voelen de kleuters zich meer op hun gemak dan alleen.Laat de kinderen echter niet tegelijk de visustest uitvoeren: veel kans op vergissingen.Laat de andere kinderen die in de kamer aanwezig zijn van op een zekere afstand meekijken (zo hoef je het niet telkens helemaal opnieuw uit te leggen). Laat ze niet spelen: dit leidt de aandacht van het te onderzoeken kind te makkelijk af. Een blaadje en wat kleurpotloden aan het 'tafeltje-van-de-observators' kan helpen mochten ze snel op het testgebeuren zijn uitgekeken.
- Indien de juf signaleert dat een kleuter moeite had bij de voorbereiding, dan laat je die best vergezellen van een kleuter die wel vlot de test begreep.Deze kleuter kan het dan 'voordoen'.
- Laat eerst het grootste symbool zien op één meter afstand en met beide ogen samen.Leg uit wat er verwacht wordt.Ga dan over tot de eigenlijke test.
- Moedig het kind aan ('Prima', 'Goed', ...), zelfs al duidt het een verkeerde letter aan.Een kind heeft nood aan positieve stimulatie.'Neen' of zelfs 'Kijk een goed' kunnen een kind onzeker maken.
- Er zijn enkele letters die goed op elkaar lijken en dus makkelijk verward worden door de kinderen. Bijvoorbeeld de Y en V. Toch is het belangrijk dat er in de voorbereiding op gelet wordt dat deze letters worden onderscheiden.
- Verlies niet teveel tijd met de grote letters. Als je voelt dat de test vlot gaat, hoef je met het kind niet alle letters van elke pagina te overlopen.Wél is het nodig dat àlle letters van de eindpagina juist worden gelezen alvorens het kind de score krijgt.
- Wanneer een kind een symbool niet kan lezen, meestal zal dit één van de middelste symbolen zijn, vraag dan eerst om de buitenste symbolen aan te duiden en kom later op die middelste symbolen terug.
- Duid steeds de letters aan, zeker voor de kleuters en kinderen van het eerste leerjaar. De test is al moeilijk genoeg. Duid de letters aan met een smal gekleurd voorwerp, bvb. een rietje. Met de punt van een balpen of potlood gaat het ook, maar zorg dat het geen strepen maakt op je kaarten.
- Duid de letters steeds aan ónder de omkadering (niet erboven: zo belemmer je je zicht). Bedek ook niet de andere symbolen of onderbreek ook je kader niet met je aanwijsvoorwerp, want dit heft de 'crowding' op.
- Om snel je beginkaart terug te vinden, kun je deze pagina voorzien van een kenteken (bvb. een post-it)
De logMAR voor 'oudere' kinderen. Enkele tips.
- 'Oudere' kinderen kennen de letters snel van buiten. Hiervoor zijn verschillende oplossingen:
- wissel tijdig van boekje
- vraag de letters door elkaar
- laat eens terug enkele letters van een vorige kaart zien
- blader bij het wisselen van ogen wat in je boekje
- zorg ervoor dat de andere kinderen in de onderzoeksruimte niet naar jouw kaarten kunnen kijken.
- Zorg er steeds voor dat ook voor de hogere jaren de aanwijskaart in de buurt van de leerling ligt: zo kennen ze de mogelijkheden (zo zullen ze zich niet snel vergissen tussen een O en een Q bvb.)
VWVJ 2003
In het buitengewoon onderwijs kunnen de kinderen veelal met dezelfde testen als in het normaal onderwijs onderzocht worden. Deze testen krijgen dan ook de voorkeur. Wel moet rekening gehouden worden met de ontwikkelingsleeftijd van het kind. De moeilijkste test die het kind aankan, wordt gebruikt. Indien geen enkel van deze testen op een betrouwbare wijze kan worden afgenomen, kan men dan voor de Ffooks-test opteren.
Zie ook ppt 'Bruikbare screeningsinstrumenten CLB-visuonderzoek voor het buitengewoon onderwijs' (Vorming Visus in BuO 2005, Intervisie visus 2010-2011)
Voor verdere details: zie de Standaard Visus -> Samenvatting (laatste stroomdiagrammen)
VWVJ 2003 - update 2011
Op school is het vaak moeilijk een visustest af te nemen. Enkele voorwaarden.
- De ruimte dient groot genoeg te zijn om de test te kunnen afnemen. De logMAR kan vanop een afstand van 3 meter (evenals de Kay 3 m).
- De ruimte biedt voldoende privacy: wanneer er kan worden binnen gekeken of wanner er 'makkelijk binnen wordt gewandeld', dan zijn de leerlingen vanzelfsprekend afgeleid en verlopen de testen niet vlot.
- De ruimte moet rustig zijn: te veel externe geluiden leidt af.
- Er moet voldoende verlichting zijn: op de kaart is een lichtsterkte van minimaal 500 lux en maximaal 2000 lux vereist (lux = de eenheid van lichtsterkte, afgekort tot lx). Bij twijfel kan de lichtsterkte door middel van een luxmeter gemeten worden. Bij onvoldoende licht, kan het gebruik van 2 spotlampen, van 100 Watt en met een grote spreidingshoek een oplossing bieden. Die lampen moeten vanop ongeveer 2 meter afstand de kaart schuin van boven verlichten (dergelijke spots kan men dus bvb op het plafond of van boven tegen een muur laten installeren).
Met deze voorwaarden dient rekening gehouden te worden bij het maken van de afsprakennota met de school. Het is belangrijk de voorziene ruimte op voorhand te evalueren. Voldoet de ruimte niet, dan is een andere locatie aangewezen (CLB, ...).
VWVJ 2003
- Als bij het kind een oogje afgedekt wordt voor de visusscreening en het kind houdt het hoofd schuin, dan geven we de raad om er enkel voor te zorgen dat het kind niet kan gluren.Je kan het kind vragen om het hoofdeje recht te houden, maar het is zeker niet de bedoeling dat een tweede persoon het hoofd vast houdt.Dat het kind het hoofd schuin houdt, kan wijzen op een afwijking.Hiervoor wordt dan best doorverwezen naar de oogarts.
- Leg je materiaal op voorhand klaar, zeker voor kleuters. Zo moeten de eerste kleuters niet te lang in het lokaal vertoeven.
- Kentekens op de grond kunnen de juiste afstand tussen het kind en de verpleegkundigen aanduiden (bvb. dmv tape).
- Ga na of de platen die je het kind laat zien niet spiegelen.
- Hou geen rekening met de resultaten van het vorig onderzoek.
- Zorg ervoor dat van de jongste kinderen niet te lang na elkaar een inspanning wordt gevraagd. Indien er bvb. een visustest, een gehoortest, ... verlangd wordt, kan je ervoor zorgen dat er pauzes ingelast worden. Zo blijven de kinderen aandachtiger. Doe bvb. alle gehooronderzoeken op het einde van de zitting.
- Ga steeds goed na per test en per leeftijd wat de verwijscriteria zijn.
VWVJ 2003
Neen.
Bij het jonge kind is het accomodatievermogen zeer hoog (dit neemt af met de leeftijd). Door te accomoderen zijn kinderen meestal in staat een gebrek aan breking te compenseren. Dit zorgt ervoor dat testen van dichtbij zelden afwijkend zijn.
Als het kind veel moet accomoderen, kan het klagen van vermoeidheid en hoofdpijn. Ook frequent in de ogen wrijven, gebrek aan interesse voor het lezen kunnen symptomen zijn.
Aangezien een test van dichtbij dus onterecht geruststellend kan zijn, wordt deze niet gebruikt als screeningsmethode. Bij klachten wordt dan ook verwezen.
VWVJ 2003
Is het echt nodig kinderen te verwijzen bij een gestoord dieptezicht en goede gezichtsscherptetesten nu en in het verleden? Of is het voldoende om de nodige informatie te geven aan ouders en kind over ‘(gestoord) dieptezicht’ en over de ‘aandachtspunten bij studie- en beroepskeuze’?
Een gestoord dieptezicht is in principe het gevolg van een onevenwicht tussen beide ogen, zoals:
- een verschil in gezichtsscherpte
- een afwijking in de oogstand (zelfs bij microstrabisme of niet-manifest strabisme)
- bij een kind dat bij momenten met 1 oog fixeert of meer kijkt met het ene oog dan met het andere
- …
Vaak gaat het ook om een vroegere amblyopie die qua gezichtsscherpte succesvol is behandeld, maar met behoud van een kleine afwijking van dieptezicht. Voor een leerling met een gestoord dieptezicht (vanaf 120 boogseconden) zonder gekende oogafwijking (nu of in het verleden) blijft het belangrijk door te verwijzen naar de oogarts. Onderzoek kan een nog niet gekende achterliggende reden voor het gestoord dieptezicht aan het licht brengen.
VWVJ, corr maart 2022
Het testen van het dieptezicht is enkel zinvol om het reëel bestaan van binoculair stereozicht aan te tonen, wat van belang kan zijn bij bepaalde studie- en beroepskeuzes. In dit geval is een kwantitatieve bepaling van het dieptezicht nodig, en hiervoor wordt best gewacht tot het stereozicht volledig rijp is, namelijk op de leeftijd van 10 à 11 jaar (leeftijd 5e leerjaar).
De test die hiervoor wordt geadviseerd, is de TNO test (kwantitatieve bepaling). Hoe de test wordt afgenomen en hoe te interpreteren, lees je in de Standaard Visus, deel II, hfdst 6 Dieptezicht.
VWVJ 2003
Moet er na het eerste leerjaar nog systematisch een inspectie van het uitwendige oog gebeuren? En is hiervoor dan steeds een lampje nodig?
Bij elk klinisch onderzoek door de arts is inspectie van het uitwendige oog zinvol. Tot en met de leeftijd van het eerste leerjaar is een lampje vnl. nodig voor de controle van de oogstand, maar het lampje vergemakkelijkt ook de verdere inspectie. Voor oudere leerlingen kan de inspectie eventueel ook zonder lampje. Gewoon voldoende omgevingslicht kan dan volstaan. Voor meer informatie over de ‘inspectie van het uitwendige oog’: zie Standaard Visus, deel II, p. 64 en pp. 68-69.
VWVJ, november 2012
Is de korte selectie van de 6-platen Ishihara sensitief genoeg in vgl. met bv. de vroeger afgenomen 13-platen Ishihara? In de praktijk is 1 keer het volgende voorgevallen: bij een jongen kwamen er van de juf signalen die aan een kleurzinstoornis deden denken. Met de 6-platentest waren er geen typische fouten. Gezien de signalen, het familiaal voorkomen en het aandringen van de omgeving is bij deze jongen ook de 13 platen-versie afgenomen, die toen wel een kleurzinstoornis liet vermoeden.
De korte selectie van de 6 Ishihara-platen werd in 2008 door de VWVJ samengesteld omdat de 13-platenselectie teveel kinderen als kleurzingestoord aanwijst die het na verder onderzoek niet blijken te zijn.
De Ishihara-handleiding bevestigt dat kortere Ishihara-tests beter geschikt zijn voor screeningsdoeleinden en beschrijft hoe men hiervoor een minimum aan 6 platen dient te selecteren.
Onze selectie van 6 platen gebeurde op basis van uitgebreid wetenschappelijk onderzoek tegen een Gouden Standaard (onderzoek met anomaloscoop in het universitair ziekenhuis van Gent). Maar geen enkel screeningsinstrument bereikt een sensitiviteit en specificiteit van 100%. Er blijft dus steeds een risico dat men kinderen ‘mist’ of dat men er teveel als gestoord verwijst.
Vanuit CLB-opzicht blijft het dus belangrijk om signalen van ouders en leerkrachten op te vangen.
Wanneer de VWVJ over registratiegegevens uit LARS beschikt, kan de nieuwe richtlijn rond kleurzinonderzoek worden geëvalueerd en vergeleken met de vroegere CLB-werkwijze. Hopelijk meer hierover volgend schooljaar…
VWVJ december 2012
Er bestaan van bepaalde visus-, dieptezicht- en kleurenzichttesten geen Nederlandstalige handleidingen.
Van de testen die worden aanbevolen vind je een Nederlandstalige handleiding terug in de Standaard, Bijlagen of op de website.
Indien er geen antwoord komt na doorverwijzing, dan zijn de aangewezen stappen 'Rappel (per brief of telefonisch)' en/of 'Selectief onderzoek'.
Voor meer details: zie Kerninfo -> Samenvatting: stroomdiagrammen.
Bij een kind dat doorverwezen wordt vanuit het CLB kan een oogarts opnieuw een test voor gezichtsscherpte op afstand afnemen. Meestal wordt dit onderzoek echter verricht met heel andere doelstellingen dan in het CLB.
De centrale doelstelling van de visusscreening in het CLB is om zo weinig mogelijk echte afwijkingen te missen. De oogarts daarentegen moet bij een verwezen kind een vermoeden van visusafwijking bevestigen of uitsluiten.
Hiervoor beschikt een specialist over een hele waaier van onderzoeksmethoden, waaronder sommige geen of weinig actieve participatie van het kind vereisen en hierdoor meer betrouwbaar zijn, in het bijzonder op kleuterleeftijd.
Meestal zal de oogarts zich vooral baseren op objectieve onderzoeken om zijn diagnose te stellen (zie de Standaard, deel III Vervolgtraject, hfdst 1). Hierbij fungeert een test voor gezichtsscherpte slechts als bijkomend element, bijvoorbeeld ter bepaling van de beste correctie bij een kind met een visusafwijking.
Het feit dat een oogarts niet dezelfde visustest(en) gebruikt als het CLB hoeft dus geenszins een goede samenwerking in de weg te staan. In dat geval mag men niet uit het oog verliezen dat visuswaarden bekomen met twee verschillende visustesten, niet noodzakelijk vergelijkbaar zijn. Dit is zeker het geval voor testen die niet op dezelfde principes berusten, zoals bvb. de E-test versus de logMAR en de Kay test. In het CLB kan men aan de hand van een visustest niet beoordelen of een eerder voorgeschreven correctie nog aangepast is voor het kind of niet. Dit is een van de redenen waarom de opvolging van kinderen met een visusafwijking in ieder geval aan de oogarts moet worden toevertrouwd.
VWVJ 2003
Het gebruik van gekopiëerde testen wordt ten stelligste afgeraden.
Het contrast van een kopie verschilt al snel van dat van het originele. De grootte van de figuren of symbolen, alsook de afstand tussen kleine onderdelen ervan, kan tevens wijzigen bij het kopiëren.
Testen hiermee uitgevoerd zijn aldus niet gestandaardiseerd.
VWVJ 2003
Waarom geen E-test op rij voor het buitengewoon onderwijs?
De E-test is volgens het Snellenprincipe opgesteld, maar beantwoordt niet aan de bijkomende voorwaarden voor goede amblyopieopsporing (crowdingfenomeen; logaritmische schaal; onafhankelijk van ruimtelijke, motorische mogelijkheden van het kind; schuine elementen).
Waarom geen E-test op rij voor het secundair onderwijs?
In het secundair onderwijs wordt aanbevolen om een test met Snellenletters en/of cijfers te gebruiken. Hiermee wordt bedoeld: een test die gebruik maakt van alle letters van het alfabet (en niet enkel de E, dit is maar 1 van de Snellenletters). Zo worden ook schuine en gebogen elementen aangeboden, wat beter toelaat de astigmaten op te sporen.
VWVJ 2003
Waarom geen Scola-test in het kleuteronderwijs?
De Scola maakt gebruik van een toestel waarmee verschillende visustesten kunnen afgenomen worden: men kan dus kiezen tussen prentjes en letters, hetzij afzonderlijk of op lijn. Geen enkele optie beantwoordt echter aan de vereiste eigenschappen voor een goede amblyopieopsporing. Onderstaande tabel illustreert dit: Kritische kijk op de Scola-test
Eigenschappen | Snellen-principe | Crowding-fenomeen | Logaritmische gradatie van de schaal |
---|---|---|---|
1. Afzonderlijke prentjes (Pigassou) | nee | nee | nee |
2. Afzonderlijke STYCAR-letters (HOVTX) | ja | nee | nee |
3. STYCAR-letters op lijn (HOVTX) | ja | nee | nee |
Het is steeds belangrijk om een waarde proberen te bekomen. Zo heb je immers een idee van de mogelijke weerslag op het functioneren in de klas.
VWVJ 2003
Dit zijn alle letters uit het alfabet, behalve I en alle cijfers behalve 1 en 0.
In bijlage vind je:
- Een tabel die dit illustreert
- Voorbeeld van een testplaat met Snellen letters
- Voorbeeld van een testplaat met Snellen letters en cijfers
VWVJ 2003
De Snellentest ‘ophangen op ooghoogte’ is niet echt haalbaar door de grote verschillen in gestalte bij de jongeren vanaf het 5e leerjaar. Is het ook goed om de test gewoon vast te houden en zo aan te bieden?
Het 'ophangen van de test op ooghoogte' moet men bij deze oudere leerlingen niet te letterlijk nemen. Bij hen mag men de Snellentest inderdaad ook vasthouden, mits aandacht voor het vermijden van eventuele lichtweerkaatsing (wanneer de test bvb. naar omhoog wordt gekanteld), zoals steeds bij het afnemen van een gezichtsscherptetest.
VWVJ, december 2012
In het model van Snellentest dat in bepaalde CLB wordt gebruikt , wordt de 1ste letter "C" voor lijn 1 regelmatig als "G" gezien. Mag de lijn dan toch goedgekeurd worden, als de rest van de letters correct benoemd worden?
Mogelijks is de letter C bij dit model van lettertype iets te gesloten. Indien de (in principe minstens 10) volgende letters juist gelezen worden, mag men de score van deze lijn toekennen.
VWVJ, december 2012
Vanuit de recente literatuur formuleerde Cécile Guérin, wetenschappelijk medewerker VWVJ, hierop een antwoord. Lees hierover via dit document.
VWVJ april 2007