Word lid en laat je stem horen. Zo bouwen we samen aan een kwaliteitsvolle JGZ die voor alle kinderen en jongeren verankerd is in de maatschappelijke gezondheidszorg.
Veelgestelde vragen
Kruimelpad
- Home
- veelgestelde vragen
Met de filter hieronder laat je de 'veelgestelde vragen' verschijnen per 'onderwerp'
Wanneer men na berekening van de BMI wenst af te ronden tot op één cijfer na de komma gebeurt dit best als volgt: bv. 20.15 wordt naar onder afgerond en wordt 20.1 20.16 wordt naar boven afgerond en wordt 20.2 Dit is gewoon een mathematische consensus.
VWVJ november 2006
Diverse firma's brengen schijfjes op de markt. Of de hiermee bekomen BMI-waarden betrouwbaar zijn, is de vraag. Voor de gebruikers ervan is het daarom de moeite om de eigen berekening te toetsen aan het schijfje. Bij overeenstemming is er geen probleem.
Het gebruik van BMI-tabellen is toegestaan in zoverre de waarden inderdaad overeenstemmen met de waarden op de Vlaamse BMI-curven 2004. En: heeft men met de tabellen enkel de afkapwaarden voor overgewicht en obesitas of heeft men ook de waarden voor P50, P75 etc.?
Door het plotten op de curve zie je in een oogopslag de evolutie en de mate van overgewicht of obesitas. Dit is niet het geval wanneer je enkel de cijfertabellen gebruikt. Het gebruik van de curve is daarom klinisch nuttiger.
De Vlaamse BMI-curven vind je op de website van de Vlaamse Groeicurven.
VWVJ november 2006
Zie "Precisie en ijking weegschalen: enkele tips en overwegingen".
VWVJ februari 2013
Meetlatten voor op verplaatsing zijn - naast betrouwbaar in hun meting - licht, snel op te bouwen, handig om mee te dragen. Volgende meetlatten komen aan deze criteria tegemoet:
- de "HM-250P Portable Height Measure" van Marsden UK (PS: identisch aan de (blauwe) “Leicester Height measure”, maar in het groen)
verdeler in België: Medical Essentials, Industriepark B 24 bus 1, 2220 Heist-op-den-Berg
kostprijs anno december 2021: 120 euro (excl. BTW 21%) geleverd in lichtgewicht, handig plat opbergkoffertje
- de “Leicester Height measure” van Invicta plastics
te bekomen via de firma Baert, Essenestraat 16, 1740 Ternat
kostprijs anno 2022: 84,45 euro (incl. BTW)
- de "Seca 213 mobile stadiometer"
te bekomen via de verdeler voor medische materialen
richtprijs anno 2022: 148 euro (incl. BTW)
Let wel: Bij normaal CLB-gebruik (vrijwel dagelijks dus) raken sommige meetstreepjes snel (na 1 jaar soms) versleten en dan is de meetlat niet meer bruikbaar. Dit is alvast de ervaring met de mobiele meetlatten van Invicta en Marsden (mogelijks ook met de Seca). Volgend eenvoudig truukje toe te passen vóór de meetlat in gebruik wordt genomen, voorkomt dit echter!! De meetlat bestaat nl. uit 4 stukken die op elkaar dienen geschoven te worden. De streepjes op de stukken lat net boven en onder de overgang van het ene stuk naar het andere, zijn de plaatsen waar makkelijk sleet op komt. Door deze plaatsen gewoon met doorschijnende tape van 1-1.5 cm breedte te overplakken wordt het slijten tegengegaan en gebeurt het meten even vlot.
VWVJ oktober 2022
De beslissing met betrekking tot het afronden van de leeftijd tot op 1 maand werd genomen in samenspraak met experts van universitaire centra, in het bijzonder Prof. De Schepper van de VUB en Prof. Craen van UZ Gent.
De consensus is om alleen met volle maanden te werken en dus naar onder af te ronden. De fout die men dan maakt bij het aangeven van de leeftijd is ten hoogste 1 maand. (De fout zou 2 maanden kunnen worden als één onderzoeker naar onder afrondt en de andere onderzoeker naar boven afrondt.) Als iedereen in dezelfde richting afrondt, zal dit geen implicaties hebben op de plotpunten.
VWVJ november 2006
Voor de CLB-praktijk wordt geadiviseerd om gestalte en gewicht bij kinderen van allochtone afkomst op de Vlaamse Groeicurven te plotten. In geval van te kleine gestalte kan het plotten op een curve gebaseerd op metingen bij kinderen van allochtone afkomst, helpen bij de beoordeling of er moet worden verwezen. In principe hoeft de verpleegkundige nooit te plotten op de 'allochtone' curven. Het is aan de arts om te oordelen of herplotten nodig is. Dit zal pas het geval zijn bij een bijzonder kleine gestalte (duidelijk onder de -2.5 sds) die onder het doellengtegebied valt. Tot tegenbericht worden hiervoor de curves voor jongeren van Turkse of Marokkaanse afkomst uit de Nederlandse groeistudie gebruikt. Deze curves vind je via TNO.nl.
VWVJ november 2006 - update januari 2017
In deel 2 IV.B.7. van de Standaard Groei en Puberteit staat volgende paragraaf over het meten van de hoofdomtrek:
"De hoofdomtrek wordt gemeten bij de start van de schoolcarrière. Dit is concreet n.a.v. het onderzoek in de 1e of 2e kleuterklas of wanneer het kind zich voor het eerst in een CLB-consult aanbiedt. Deze meting gaat idealiter gepaard met een inspectie van de morfologie van het hoofd en het gelaat. Micro- en macrocephalie moeten worden beschouwd als een dysmorf kenmerk. De nood aan verwijzing moet worden afgewogen in functie van de antecedenten en het ontwikkelingsniveau (neuromotoor en cognitief) van het kind. De school en het CLB-team zullen aanvullende informatie moeten leveren en naargelang de bevindingen zal een gepaste verwijzing worden georganiseerd. In functie van de context en de pathologie zal de hoofdomtrek worden hermeten ter gelegenheid van de algemene en de gerichte consulten."
De motivatie om de hoofdomtrek te meten is dat het een objectiveerbare maat is van dysmorfie (macro- of microcephalie) en dat het voorkomen van micro- of macrocephalie sterk correleert met ontwikkelingsstoornissen, autisme e.d.. Een dysmorfie wijst op een gestoorde embryonale en foetale ontwikkeling. Als één ontwikkelingsonderdeel fout liep is de kans reëel dat er ook iets anders fout liep.
Het kan een zinvolle aanvulling zijn bij de gedrags- en ontwikkelingsgegevens die de teamleden aanbrengen vanuit eigen observatie of vanuit de school (of het gezin) in het kader van de vraaggestuurde werking.
De vaststelling van een te groot of te klein hoofd kan de schoolarts ook aanzetten om gericht te vragen naar gedrag in de klas en om bij het neuromotoor onderzoek enkele extra items na te kijken.
Als de hoofdomtrek binnen de normale variatie zit, is hermeten bij volgende consulten zeker niet meer nodig. Het is vooral de groei van hersenen en schedel tijdens de eerste 2 levensjaren die bepaalt of de hoofdomtrek binnen de normale variatie zal zitten. Indien de gegevens van Kind en Gezin automatisch het CLB-dossier zouden bereiken, dan zou wellicht de richtlijn om de hoofdomtrek eenmalig te meten in het CLB overbodig worden. Niet enkel de informatie over de hoofdomtrek is nuttig, doch ook of er bij afwijkingen een verwijzing heeft plaatsgehad. Een automatische overdracht is actueel echter nog onbestaande. De curves van de hoofdomtrek zijn beschikbaar sinds 2004 en zijn terug te vinden op de website van de Vlaamse groeicurven.
VWVJ november 2006
Kinderen hoeven niet geforceerd in te ademen tijdens het meten van de gestalte. Hierover was inderdaad ook discussie in de werkgroep van de Vlaamse Groeistudie. Een fikse, flinke houding volstaat zeker.
VWVJ november 2006
Kinderen meten met obesitas is inderdaad niet eenvoudig. De voeten mogen in die mate uit elkaar staan dat beide knieën mooi naast elkaar kunnen worden gestrekt. Eén knie wat laten buigen voor de andere om de voetjes bij elkaar te kunnen brengen, is zeker te vermijden. Obese kinderen hebben vaak ook een hyperlordose (uitgesproken holle onderrug) gecombineerd met een kyfose (bolle bovenrug). Laten we erover waken dat het kind goed recht staat, waarbij de bips en de schouderbladen de wandplaat raken. De kuiten en het hoofd moeten niet tegen de wand worden geforceerd, maar de positie van het hoofd (Frankfurt-vlak) moet wel mooi horizontaal zijn.
VWVJ november 2006
In de Standaard Groei en Puberteit wordt inderdaad aanbevolen het gewicht tot op 100 gr nauwkeurig te noteren.
Het is inderdaad zo dat het menselijk lichaam niet statisch is en op verschillende ogenblikken van de dag verschillend kan wegen. De nauwkeurigheid van 100 gr blijft niettemin belangrijk omdat het dichter bij het werkelijke gewicht blijft en omdat gewichtsverschillen van 1 kg een te groot verschil kunnen betekenen bij de BMI-berekening.
VWVJ november 2006
Bij het verrichten van consulten op school (1e KK, 1e lj, 4e lj) wordt geadviseerd om zoveel mogelijk kledij uit te doen bij het meten en wegen. Meten en wegen in ondergoed of in turnpakje zijn hierbij mogelijkheden. Zo kan men makkelijker controleren of de leerling een goede houding aanneemt bij het meten. Voor het wegen zal het gewicht dan ook nauwer aansluiten bij het effectieve gewicht, en vergelijkbaar zijn met de weging tijdens consulten op het CLB. De suggestie van het turnpak is een mooi alternatief omdat dit erg aansluit met wat op school aanvaardbaar is. Uiteraard vraagt elke verandering in aanvang extra inzet en organisatie vanwege het CLB en de leerkracht. Finaal zal ieder de haalbaarheid van zulk advies lokaal moeten evalueren.
Meer vernemen over 'meten en wegen'? Zie handouts of ppt 'Training wegen en meten 2006'
VWVJ november 2006
In de Standaard Groei en Puberteit wordt een bovenlimiet van minimum120 kg aanbevolen ... het mag natuurlijk altijd wat meer zijn! Zo blijkt de voorgestelde SECA-Bellisima tot 140 kg te wegen. Een andere digitale weegschaal van SECA zou een bereik tot 150 kg hebben.(één dergelijke weegschaal met extra hoog bereik in een CLB-centrum kan handig zijn)
VWVJ november 2006
Is het beter om een weegschaal horizontaal te bewaren i.p.v. verticaal? Of maakt dit geen verschil uit naar exacte meting op lange termijn?
Bij digitale weegschalen zal dit geen verschil maken. Wanneer echter bij verticale of horizontale opberging een druk ontstaat op de weegschaal, treedt die in werking ... en zullen de batterijen snel aan vervanging toe zijn.
Bij weegschalen met wijzerplaat en veer zal dit mogelijks wel een verschil maken. Deze weegschalen worden echter niet geadviseerd.
VWVJ november 2006
Hierover is in de Archives of Disease in Childhood in '97 een leuk artikel van Voss en Bailey verschenen: 'Diurnal variation in stature: is stretching the answer?'.
Enkele conclusies hieruit:
- Tussen 9u en 15u is er een gemiddeld verlies in gestalte van 0.5 cm, maar er zijn kinderen die wel 1 cm kleiner zijn.
- Het verlies in gestalte is het grootst in de ochtend tussen 9u en 11u.
- Na 6 tot 7uur op zijn, is er nog nauwelijks verlies in gestalte.
- Helpt het dan om kinderen een beetje te stretchen bij de meting? Neen, dit helpt niet. Het stretchen corrigeert niet voor het gestalteverlies overdag en bovendien vergroot het het verschil in meetresultaten tussen verschillende onderzoekers (dus: de interindividuele betrouwbaarheid vermindert). Door te stretchen wint men gemiddeld 0.3 cm. Het doel van de meting is niet de 'maximale' gestalte te meten (trouwens ook de 'echte' gestalte bestaat niet), maar wel een gestaltemeting die makkelijk te reproduceren is door dezelfde onderzoeker of door andere onderzoekers.
VWVJ november 2006
Een meisje presenteert zich met een volledig normale borstontwikkeling (B4) en is tot menarche gekomen, terwijl de pubisbeharing afwezig blijft. Moet zij voor verder onderzoek worden doorverwezen ?
De puberteit is een ontwikkelingsperiode met als finaliteit een volwassen 'fertiliteit'.
Puberteit en fertiliteit zijn expressie van een actieve hypothalamo-hypophysaire-gonadale as.
Pubisbeharing daarentegen is de uitdrukking van een actieve hypothalamo-hypofysaire-bijnier as. Het eventueel 'inactief' zijn van deze laatste as belemmert de pubertaire ontwikkeling niet.
Als dusdanig hoeft de afwezigheid van pubisbeharing bij een verder normaal uitziend en ontwikkelend kind geen reden te zijn voor verwijzing.
De graad van pubis- en okselbeharing kent grote individuele en interraciale verschillen.
VWVJ december 2005
Neen, de Standaard Groei en Pubertaire ontwikkeling biedt geen richtlijnen die bruikbaar zijn voor de populatie kinderen gezien op het consultatiebureau van Kind en Gezin. De Standaard richt zich slechts tot de schoolgaande populatie (2,5 tot 18 jaar) en dit om volgende redenen:
- Vóór de geboorte is de foetus in grootste mate afhankelijk van maternele factoren voor wat betreft de groei. De lengte van de pasgeboren baby is de resultante van de placentaire werking en de beschikbare uterusruimte waarin de foetus zich ontwikkelde. In de eerste levensjaren ontvouwt een kind zijn groeipatroon. Dankzij de normale werking van alle orgaansystemen, een voedende en zorgende omgeving zal het genetische groeipotentieel (genetica is voor quasi 90 % verantwoordelijk voor de groei) van het kind tot uitdrukking komen. Dit heeft voor gevolg dat het kind naar zijn doellengtegebied groeit en hierbij centiellijnen kan kruisen. Uiteraard kunnen er zich in deze eerste levensjaren ook groeistoornissen voor doen. Het groeipatroon moet steeds in het licht van anamnestische (en klinische) gegevens worden geïnterpreteerd.
- In de beslisbomen 'te klein' / 'te groot' en 'groeivertaging' / 'groeiversnelling' worden dynamische criteria gebruikt:
- het afbuigen van minstens één volledige interpercentielbreedte na een meetinterval van 2 jaar.
- groeisnelheid < Pc 3 op de curve 'jaarlijkse toename in gestalte' (in beslisboom 'te klein')groeisnelheid < Pc 25 op de curve 'jaarlijkse toename in gestalte' (in beslisboom 'groeivertraging')
Omdat, bij het toepassen van deze dynamische criteria, het tijdsinterval tussen de metingen cruciaal is voor een correcte interpretatie, kunnen deze criteria daarom ook niet worden toegepast in de praktijk van het consultatiebureau.
Het concept 'jaarlijkse toename in gestalte' geeft voor de klinische opvolging van een individuele zuigeling en peuter geen ondersteuning. Door het extrapoleren van een lengtetoename op één maand, naar één jaar vergroot men bovendien de meetfout die zich bij elk meetmoment kan voordoen. Mensen, maar vooral kinderen en baby's zijn bijzonder mobiele en dynamische wezens waarbij het nauwkeurig meten van lengte en gestalte een bijzondere vaardigheid vereist.
VWVJ december 2005
Lees hiervoor het VWVJ-artikel: Welk beleid moeten we voeren bij een volumeverschil tussen beide teelballen?
Wat kan ertoe bijdragen dat een kind/jongere na doorverwijzing het wenselijke vervolgtraject en de nodige onderzoeken krijgt aangeboden?
Een goede doorverwijzing realiseren is zeker geen eenvoudige opdracht. Wil men komen tot een geslaagde doorverwijzing, dan zijn uitleg aan en overleg met de betrokkenen ten zeerste wenselijk. Het is belangrijk dat de verwijzer (CLB) de beweegredenen en het beoogde vervolgtraject kan verduidelijken naar de ouders toe. Het is eveneens belangrijk deze informatie te kunnen delen met de behandelende arts (mits instemming van de ouders), zodat deze het vervolgtraject verder kan ondersteunen en begeleiden. Hier worden enkele aandachtspunten geformuleerd die kunnen bijdragen tot het bewerkstelligen van een goede opvolging:
- Verwijs niet enkel per brief.
- Het is belangrijk om uitleg te geven bij de reden van de verwijzing. Hierbij kan het nodig zijn om aan de ouders de vewijscriteria toe te lichten of om duiding te geven bij de klinische bevindingen die de aanleiding zijn tot de verwijzing.
- Geef ook uitleg over de doelstelling van de verwijzing.In deel 2 wordt bij de verschillende beslisbomen telkens aangegeven wat er na een verwijzing kan/mag verwacht worden van de curatieve sector. Bespreek met de ouders en de jongere de onderzoeken die zinvol kunnen zijn na een doorverwijzing. Deze informatie maakt het mogelijk dat de betrokkenen zelf actief het vervolgtraject met de behandelende arts kunnen bespreken en bewaken.
- Maak een goede verwijsbrief.
Hierin geeft men toelichting over de reden en de doelstelling van de verwijzing en de verwachtingen ten aanzien van mogelijke onderzoeken.Informeer de arts over de thema's die met de ouder(s) en de jongere reeds zijn besproken. - Na overleg met de ouders, kan men eventueel zelf telefonisch contact opnemen met de behandelende arts.
Omdat het realiseren van een goede doorverwijzing erg belangrijk is, werden de aandachtspunten meer in detail beschreven in deel 2 van de Standaard Groei en Puberteit.
VWVJ december 2005
Het sluiten van de groeikraakbeenschijven wordt geïnduceerd door hechting van oestrogenen op de oestrogeenreceptoren. Inname van oestrogenen door pilgebruik zal het proces van sluiting van de groeikraakbeenschijven via het hoger beschreven mechanisme versnellen. Indien de groeikraakbeenschijven bijna gesloten zijn, zal het effect op de eindlengte minimaal zijn. Is dit echter nog niet het geval dan zal pilgebruik op relatief jonge leeftijd leiden tot een kleinere volwassen eindgestalte.
VWVJ december 2005
De richtlijnen voor groeivertraging betreffen enkel prepubertaire kinderen. Hoe moeten we alert zijn voor pathologische groeivertraging in het pubertair leeftijdsinterval?
Dat jongeren in het pubertair leeftijdsinterval centiellijnen neerwaarts kunnen overkruisen is te wijten aan een beperking bij het opstellen van de groeicurven. Bij het opstellen van de curven werd gebruik gemaakt van transversale/cross-sectionele meetgegevens. Dat heeft voor gevolg dat voor kinderen vanaf 8 à 9 jaar data werden gebruikt van jongeren die reeds in groeispurt waren naast jongeren die nog niet in groeispurt waren, m.a.w. jongeren in verschillende stadia van de pubertaire ontwikkeling. Door al die meetgegevens samen te nemen, worden uitersten uitgevlakt. Een jongere die eerder vroeg (maar normaal) pubert, zal centiellijnen opwaarts overkruisen terwijl een jongere bij wie de start van de groeispurt op latere leeftijd is geprogrammeerd, centiellijnen neerwaarts overkruist (zie voorbeelden onder).
Voorbeeld 1: late start puberteit
Voorbeeld 2: uitdovende groeispurt
Als klinisch referentiepunt mag toch worden gesteld dat een jongere met een latere pubertaire ontwikkeling die centiellijnen neerwaarts overkruist, toch minimaal een jaarlijkse toename in gestalte van 3 cm per jaar moet hebben.
VWVJ december 2005
De verwijs- en beleidscriteria voor grote gestalte zijn, net zoals deze voor een te kleine gestalte, uitgetekend in een beslisboom (zie Standaard Groei en Puberteit deel 2 p.33 en 'Groeipaket'). In de stuurgroep van de Vlaamse Groeistudie is men tot de consensus gekomen om kinderen met een gestalte groter dan + 2,5 SD te verwijzen en kinderen met een gestalte in de hoge aandachtszone bijzonder op te volgen. Een grote gestalte zal veel minder dan een kleine gestalte het gevolg zijn van pathologie (zie deel 1). Om deze reden kan het gebeuren dat een kind, niettegenstaande een verantwoorde verwijzing vanuit het CLB, geen behandeling zal voorgeschreven krijgen van de kinderendocrinoloog. Wanneer de grote gestalte niet door syndromaal lijden kan worden verklaard, kan een behandeling toch zinvol zijn wanneer de voorspelde eindlengte door kind en ouders als emotioneel en sociaal verstorend wordt ervaren. Wanneer een eindlengtevoorspelling aangeeft dat de volwassen gestalte voor een meisje groter wordt dan 182 cm en voor een jongen groter dan 200 cm, kan een behandeling worden overwogen.
VWVJ december 2005
Welke zijn voorwaarden en mogelijkheden om betrouwbaar te meten en te wegen (op verplaatsing incluis)? In bijlage lees je meer over materiaalkeuze en de aanbeveling voor gebruik.
VWVJ december 2005