Vragen die vaak voorkomen of die relevant zijn voor andere vaccinatoren, krijgen een plaatsje op de website in de 'Veelgestelde vragen'. Veel coördinatoren van de Standaard Vaccinaties worstelen met dezelfde vragen. Vergeet dus niet om naast de Standaard ook deze rubriek te raadplegen vooraleer je op de ‘contact’-knop drukt.

De meest recente aanpassingen in de ‘vaak gestelde vragen’:

IS EEN DTPA-IPV BOOSTER NODIG IN HET EERSTE LEERJAAR INDIEN HET KIND VOLGENS HET NEDERLANDSE SCHEMA REEDS EEN BOOSTER KREEG OP 4 JAAR?

Volgens het Nederlandse schema wordt DTPa-Hib-IPV* toegediend op 2, 3, 4 en 11 maanden, gevolgd door een DTPa-IPV op 4 jaar en DT-IPV op 9 jaar.
Omdat serologische studies wijzen op een duidelijke vermindering en zelfs het verdwijnen van de antilichamen 5 tot 10 jaar na de laatste kinkhoestvaccinatie en omdat de prevalentie van kinkhoest hoog is, wijzigt de VWVJ haar advies omtrent de inhaalvaccinatie van Nederlanders. Als Nederlandse ouders kiezen om hun kind volgens het Vlaamse schema te laten vaccineren, biedt men DTPa-IPV aan in het eerste leerjaar, ook al kreeg het kind een DTPa-IPV op 4-jarige leeftijd.

* In 2011 werd gestart met een universele vaccinatie tegen hepatitis B en werd DTPa-Hib-IPV in het basisvaccinatieschema vervangen door DTPa-Hib-HepB-IPV.

DE LEERLING NEEMT CHRONISCH ANTICOALGULANTIA. MOET IK HET VACCIN DAN SUBCUTAAN TOEDIENEN?

Eensluidende adviezen omtrent het vaccinatiebeleid bij patiënten die chronische anticoagulantia gebruiken ontbreken.

In de tandheelkunde bestaat wel uitgebreide literatuur over hoe om te gaan met patiënten die anticoagulantia gebruiken. De British Committee for Standards in Haematology (BCSH) stelt in haar richtlijn over hoe om te gaan met patiënten die op een onderhoudsdosering anticoagulantia staan en een tandheelkundige ingreep moeten ondergaan, dat de traditionele terughoudendheid ongegrond is en mogelijk ingegeven is door publicaties uit het verleden over ernstige nabloedingen. Die publicaties stammen uit de tijd dat de INR (International Normalized Ratio) nog niet was ingevoerd. In de richtlijn stelt de BCSH dat het risico op ernstige bloedingen bij patiënten met een stabiele INR van < 4,0 zeer gering is en dat daarom de antistollingstherapie niet moet worden onderbroken bij patiënten die bepaalde tandheelkundige ingrepen dienen te ondergaan.

Aan het subcutaan inspuiten van vaccins die normaliter intramusculair moeten worden gespoten, kunnen nadelen verbonden zijn. Er kunnen heftiger lokale reacties uitgelokt worden en de effectiviteit van het vaccin neemt af.

Gezien het feit dat bij tandheelkundige ingrepen aanzienlijk meer weefselschade optreedt dan bij een IM vaccinatie, gezien het feit dat casuïstiek over ernstige spierbloedingen ontbreekt en gezien de uiterst lage incidentie van spierbloedingen bij een te hoge INR, is de kans op het ontstaan van hematomen en spierbloedingen na een IM vaccinatie te verwaarlozen bij patiënten die coumarinederivaten gebruiken en van wie de INR binnen de therapeutische range valt. Uit voorzorg kan evenwel een dunne naald worden gebruikt en op de injectieplaats gedurende enkele minuten druk worden uitgeoefend (niet masseren).

Bron: Burgmeijer R, Hoppenbrouwers K. Handboek vaccinatie, Deel A. Van Gorcum, 2011