Er is geen evidentie dat geïnactiveerde vaccins interfereren met de immuunrespons van andere geïnactiveerde vaccins of van levende vaccins. Dit is wel op voorwaarde dat de interactie werd onderzocht. Indien 2 vaccins niet simultaan mogen toegediend worden of er zijn geen gegevens beschikbaar omdat de interactie niet is onderzocht (cfr tabel CEV over simultaan vaccineren), dan wordt geadviseerd om minstens 14 dagen tussen beide te laten.
Voor levende vaccins bestaat beperkte evidentie dat de immuunrespons verminderd is als het vaccin toegediend wordt na minder dan 28 dagen na een ander levend vaccin. Om het risico op interferentie te verminderen, moeten levende vaccins die niet op dezelfde dag worden toegediend, toegediend worden met een interval van minimum 4 weken. Als het interval tussen 2 levende vaccins minder is dan 4 weken, kan het tweede vaccin niet als geldig beschouwd worden en moet het herhaald worden. De herhaling moet minimum 4 weken na de laatste ongeldige dosis worden toegediend.
Tabel: Te respecteren interval tussen vaccins die geen onderdeel zijn van een serie
Antigen combinatie | Aanbevolen minimum interval |
---|---|
2 of meer geïnactiveerde vaccins | simultaan of met elk mogelijk interval |
geïnactiveerd vaccin en levend vaccin | simultaan of met elk mogelijk interval |
2 of meer levende ‘te injecteren’ vaccins * | simultaan of met een interval van 4 weken |
* Levende ‘orale’ vaccins (vb. rotavirus vaccin) mogen simultaan of met elk mogelijk interval worden toegediend voor of na geïnactiveerde of levende te injecteren vaccins. Het enige levende ‘te injecteren’ vaccin dat door het CLB wordt aangeboden is het MBR-vaccin.
Bron: VWVJ Standaard Vaccinaties 2013 - ongewijzigd in update 2023