Hoe  werk je als hulpverlener motivatiebevorderend en naar oplossingen toe op maat van  de  hulpvrager?

Motiverende gespreksvoering en oplossingsgerichte therapie zijn met succes beproefde therapiestijlen.

Theoretische modellen - de zelfdeterminatietheorie en het transtheoretisch model - laten toe beter te begrijpen wat werkt en wat niet in de hulpverlening . 

Motiverend werken en VWVJ-methodieken voor JGZ-praktijk

Doorheen het ontwikkelen  en onderzoek van de methodieken 'Gezond leven? Check het even!'  en de 'SPARK' zijn deze inzichten meegenomen en toegepast. 

Meer zelfs, wil de toepassing van deze methodieken in de JGZ-praktijk slagen, dan is het ook belangrijk dat het gesprek met de ouders van de kleuter, resp. de jongere op dezelfde toon gevoerd kan worden.

Maak hieronder alvast kennis met de 'modellen' en 'technieken' over motiverend werken.

MOTIVERENDE GESPREKSVOERING

Motiverende gespreksvoering is een op samenwerking gerichte, doelgerichte gespreksstijl met bijzondere aandacht voor verandertaal. De methodiek heeft als doel de persoonlijke motivatie en bereidheid voor een bepaalde verandering te versterken, en wel door het ontlokken en verkennen van iemands eigen redenen om te veranderen, in een sfeer van acceptatie en handelend vanuit het belang van de cliënt.

Het belangrijkste uitgangspunt van motiverende gespreksvoering is dat bereidheid tot verandering niet gezien wordt als een vaststaand kenmerk van een cliënt, maar als een variërend resultaat van interpersoonlijke interactie. Dat wil zeggen dat motivatie om te veranderen wordt beschouwd als iets wat de hulpverlener bij een cliënt uitlokt in plaats van oplegt.

Door zijn reactie op de hulpverlener laat een cliënt zien waarom hij aarzelt in de aanpak van zijn problemen. Van de hulpverlener mag verwacht worden dat hij die aarzelingen herkent en richting geeft aan de cliënt om ze te onderzoeken en op te lossen.

Uitgangspunten:

  • Essentieel voor motiverende gespreksvoering is een empathische stijl. De houding van de hulpverlener moet accepterend zijn en hij moet uitgaan van de overtuiging dat ambivalentie (t.o.v. gedragsverandering) normaal is. Vanuit deze accepterende houding helpt hij de cliënt om zijn ambivalentie te overwinnen en te veranderen.
  • Voor een verandering in het gedrag van de cliënt is het nodig dat er een discrepantie ontstaat tussen het huidige gedrag van de cliënt en belangrijke doelen of waarden die de cliënt heeft. De cliënt moet ontdekken waarom het belangrijk voor hem is om te veranderen. Daarom is het niet de hulpverlener die argumenten om te veranderen benoemt, maar de cliënt. Het werkt averechts als een hulpverlener in discussie gaat met een cliënt of rechtstreeks probeert hem te overtuigen. Kenmerk van de relatie tussen hulpverlener en cliënt is samenwerking en partnerschap, in plaats van een verhouding tussen expert en ontvanger.
  • De hulpverlener moet weerstand van een cliënt zien als signaal om van strategie te veranderen. Wanneer een cliënt weerstand heeft tegen de aanpak van de hulpverlener, betekent dit dat de hulpverlener niet goed afgestemd is op de cliënt. Daarom wordt weerstand niet zozeer bestreden als wel erkend en onderzocht. Doel hiervan is de cliënt te helpen om zijn kijk op het probleem te wijzigen.
  • De hulpverlener moet ook in staat zijn om self-efficacy te ondersteunen. Self-efficacy is de overtuiging van een cliënt dat hij beschikt over de capaciteiten die hij nodig heeft voor een gedragsverandering. Als een hulpverlener vertrouwen heeft in de cliënt en zijn capaciteiten en dat duidelijk laat merken, werkt dat als een selffulfilling prophecy: ook de cliënt raakt overtuigd van zijn capaciteiten. Die overtuiging is een belangrijke voorwaarde voor gedragsverandering.


Rollnick en Miller (1995) beschrijven als specifieke, te trainen technieken die kenmerkend zijn voor motiverende gespreksvoering:

  • reflectief luisteren: doelen van het reflecteren zijn het tonen van empathie voor de cliënt, het bevestigen van zijn gedachten en gevoelens en hem te helpen door te gaan met het proces van zelfontdekking.
  • omgaan met weerstand: motiverende gespreksvoering lijkt meer op een dans, waarin de therapeut meebeweegt met de cliënt, dan op een worstelwedstrijd.
  • agenda bepalen en toestemming vragen: door cliënten te vragen wat zij willen bespreken in het gesprek verzekert de hulpverlener zich ervan dat die cliënten actief en bereidwillig deelnemen aan het proces.
  • uitlokken van verandertaal: individuen accepteren meer en zullen eerder handelen wanneer zij iets zelf willen. Daarom proberen hulpverleners uitspraken te ontlokken bij cliënten waaruit deze laten merken hoe gemotiveerd ze zijn om te veranderen en of zij menen hiertoe in staat te zijn.


Bron: Wat werkt: Motiverende gespreksvoering? Cora Bartelink, Nederlands JeugdInstituut, februari 2013
Lees ook: Motiverende gespreksvoering. E. Baron, J. De Jonge, G. Schippers, Tijdschrift voor Gedragstherapie en Cognitieve therapie, juni 2015

Meer weten over motiverende gespreksvoering?

ZELFDETERMINATIETHEORIE

De zelfdeterminatietheorie (ZDT) is een door E. Deci en R. Ryan ontwikkelde theorie over menselijke motivatie.

De ZDT vertrekt van de idee dat eenieder op psychologisch vlak drie fundamentele behoeften (ABC) heeft:
1. Autonomie: d.w.z. dat je een gevoel van vrijheid, keuze voelt bij het uitvoeren van een activiteit
2. Relationele verBondendheid: d.w.z. dat je je warm verbonden voelt met nabije anderen en met een bredere sociale context
3. Competentie: d.w.z. dat je je bekwaam voelt een bepaalde taak tot een goed einde te brengen

Deze vormen de motor voor motivatie. Optimaal ontwikkelen en functioneren vergt een tegemoet komen aan deze 3 basisbehoeften. Is dit zo, dan verhoogt het onmiddellijke welbevinden en ook de innerlijke sterkte die als veerkracht wordt ervaren. Wanneer aan deze behoeftes niet wordt tegemoet gekomen, dan geeft dit aanleiding tot onwelbevinden en verhoogde kwetsbaarheid voor defensiviteit of psychopathologie. (Bron: artikel van Vansteenkiste, M., & Ryan, R. M. (2013). On psychological growth and vulnerability: Basic psychological need satisfaction and need frustration as an unifying principle. Journal of Psychotherapy Integraton, 3, 263-280.)

Wat dit betekent voor (werken in) verschillende contexten (onderwijs, gezondheid, werk, opvoeding, verkeer) is ondermeer het onderzoeksterrein van Prof. Maarten Vansteenkiste. Via de webstek van de Universiteit Gent maak je kennis met diverse publicaties van zijn hand (Nederlandstalig en Engelstalig).

Laat je inspireren door de principes van de ZDT in de contacten met kinderen, jongeren en hun context.

Kennismaken met de ZDT in een toegankelijk Nederlandstalig artikel? Zie: Caleidoscoop, 2010, jaargang 22, nr.1, p. 6: Hoe we kinderen en jongeren kunnen motiveren. Toepassingen van de zelfdeterminatietheorie. Een interview met Maarten Vansteenkiste

MOTIVERENDE GESPREKSVOERING EN DE ZELFDETERMINATIETHEORIE

Deze sluiten goed op elkaar aan. De stijl en de specifieke strategieën van motiverende gespreksvoering ondersteunen de behoeften aan competentie, autonomie en verbondenheid van cliënten  zoals beschreven in de ZDT (Markland et al. 2005).

Door inzet van deze technieken zorgt de hulpverlener ervoor dat een cliënt gemotiveerder is om nieuw gedrag aan te leren en dat het gedrag van een cliënt meer overeenkomt met wat hij belangrijk vindt in zijn leven.

Bron: Wat werkt: Motiverende gespreksvoering? Cora Bartelink, Nederlands JeugdInstituut, februari 2013

STADIA VAN GEDRAGSVERANDERING

In hun 'Trans Theoretisch Model' stellen Prochaska en DiClemente dat het proces van gedragsverandering via verschillende stadia verloopt. Ze onderscheiden de volgende fases: precontemplatie of voorbeschouwing, contemplatie  of overweging,  preparatie of voorbereiding, actie, behoud (en terugval). Belangrijk is ook dat zij stellen dat de aard van interventie van de hulpverlener  dient afgestemd  te zijn op het stadium waarin het individu zich bevindt. Anders ontstaat er weerstand en komt de bereidheid om te veranderen in het gedrang.  Zo blijken therapeutische technieken gericht op gedragsprocessen (actie) vooral effectief te zijn in de actiefase, daar waar cognitief-affectieve processen (inzicht en bewustwording) het vooral goed doen in de contemplatie- en preparatiefase.

Hoewel in de praktijk is gebleken dat personen zich soms in verschillende stadia tegelijk bevinden, of dat soms stadia worden overgeslagen of niet rechtlijnig worden doorlopen, kan het model wel richting geven voor de aanpak in hulpverlening.

Aandachtspunten voor de JGZ-praktijk:

  • Peil naar de mate van bereidheid tot veranderen.
  • Sluit aan bij de mate waarin kind, jongere en/of context bereid is om te veranderen.

OPLOSSINGSGERICHTE THERAPIE

Oplossingsgerichte therapie (de Shazer en Berg) is een vorm van hulpverlening die gericht is op het versterken van de autonomie van cliënten, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar de oplossing in plaats van naar het probleem. Een belangrijk aandachtspunt in de behandeling is de benutting van de sterke kanten en hulpbronnen van de cliënt. Samen met de hulpverlener onderzoekt de cliënt welke vaardigheden hij al in huis heeft om zijn problemen aan te pakken. Oplossingsgerichte therapie is kortdurend en resultaatgericht.

Het uitgangspunt is dat het niet altijd nodig is om inzicht te hebben in het ontstaan van problemen om deze te kunnen oplossen. De nadruk van de behandeling ligt daarom op het vinden van oplossingen. De cliënt wordt gezien als expert.

Beproefde technieken:

  • de wondervraag
  • uitzonderingen (waarin het probleem niet voorkomt)
  • schaalvragen (op een schaal van 0 tot 10)/competentievragen


Bron: Wat werkt: Oplossingsgerichte therapie? Cora Bartelink, Nederlands JeugdInstituut, februari 2013

Goed om weten ...