Word lid en laat je stem horen. Zo bouwen we samen aan een kwaliteitsvolle JGZ die voor alle kinderen en jongeren verankerd is in de maatschappelijke gezondheidszorg.
Veelgestelde vragen
Kruimelpad
- Home
- veelgestelde vragen
Met de filter hieronder laat je de 'veelgestelde vragen' verschijnen per 'onderwerp'
Besluit (MB) tot bepaling van het vaccinatieschema ten behoeve van de centra voor leerlingenbegeleiding (15/03/2004) bepaalde dat de toestemming mag worden gegeven voor meerdere vaccinaties tegelijk, maar niet langer dan twee jaar geldig blijft.
In 2011 werd dit MB van 15/3/2004 opgeheven.
In het BVR tot vaststelling van de operationele doelstellingen van de Centra voor Leerlingenbegeleiding van 3/07/2009 (B.S. 3/09/2009) wordt vermeld dat het CLB de vaccinaties toedient nadat de betrokkene schriftelijk wordt geïnformeerd over de aard en de bedoeling van de vaccinatie en het centrum daarvoor de schriftelijke toestemming heeft gekregen. In het BVR wordt niet vermeld wie die toestemming moet geven, voor hoeveel vaccins tegelijk toestemming kan gegeven worden noch hoelang de toestemming geldig is.
In geval de toestemming voor vaccinatie in de loop van het vorige schooljaar gegeven werd, is het aan te raden ouders en/of leerling te verwittigen van de geplande vaccinatie.
Update april 2024
Neen. Op de toestemmingsbrief moet gespecifieerd worden welk vaccin aangeboden wordt.
De toestemming kan wel gegeven worden voor meerdere vaccinaties tegelijk op voorwaarde dat er sprake is van een geïnformeerde toestemming (informed consent). Wie toestemming geeft, heeft recht op informatie over onder meer het doel, de duur en de frequentie van de vaccinatie, over mogelijke bijwerkingen en risico’s van de vaccinatie en over financiële gevolgen van de vaccinatie.
Via de rubriek "Vaccinatie > Aan de slag > Communicatiematerialen" vind je voorbeeldbrieven voor toestemming voor inhaalvaccinaties (één versie voor gebruik bij leerlingen <13jaar en een 2e versie voor gebruik bij leerlingen>13 jaar)
VWVJ april 2008 - nagelezen augustus 2010 - gewijzigd augustus 2011- update april 2024
De grote toename van de nood aan inhaalvaccinaties zet vaccinatoren aan om hun werking in vraag te stellen. Enkele vaak gestelde vragen worden hieronder, na overleg met Prof. Van Damme en Prof. Theeten (CEV, UA), beantwoord.
Om een volledig inhaalvaccinatieschema aan te bieden aan jongeren vanaf 12 jaar, zijn minimum 6 vaccinatiemomenten noodzakelijk. Dienen alle inhaalvaccinaties toegediend te worden in de loop van het eerste jaar na aankomst?
Aan jongeren vanaf de leeftijd van 12 jaar wordt in de loop van het eerste jaar minimum 1 MBR en 1 dTpa (+ IPV binnen 3 maanden na aankomst indien afkomstig uit Afganistan of Pakistan. Dit neemt Fedasil op) aangeboden. Het resterende deel van het inhaalschema kan in de loop van het daarop volgende jaar aangeboden worden. Wat de meest efficiënte manier van werken is, moet door de vaccinatoren zelf bepaald worden. Mogelijks is het eenvoudiger om alle inhaalvaccinaties tijdens het eerste jaar aan te bieden, op het moment dat de jongeren samen in OKAN-klassen zitten. Finaal is het de bedoeling dat de volledige schema’s worden aangeboden. V
Vaccins werden volgens ouders toegediend, maar de documenten zijn zoek. Wat beveel je aan?
- Vaccinatoren bieden volledige inhaalschema’s aan
- Voor ouders die niet wensen in te gaan op het volledige schema omdat ze overtuigd zijn dat alle vaccinaties werden toegediend in land van herkomst, wordt het vaccinatieschema uit land van herkomst vergeleken met schema in Vlaanderen. De missende vaccins worden aangeboden + extra risico inzake mazelen wordt besproken en MBR wordt alsnog aanbevolen
VWVJ december 2015
Wering van school is vanaf de diagnose tot 5 dagen na het begin van de symptomen. Als de leerling zich goed voelt mag hij/zij na die 5 dagen terug naar school. De leerling wordt na 5 dagen ziekte niet meer besmettelijk beschouwd, ook als er eventueel wel nog lichte symptomen zijn.
VWVJ augustus 2023
Het is niet de bedoeling dat het CLB meegaat in de controledrang van de school. In de richtlijnen per infectieziekte staan steeds de algemene en te verwachten aanpak van behandeling en wering (vb. voor tuberculose wordt de index 2 weken behandeld en mag deze daarna terug naar school). Hanteer dit als leidraad. De school moet vertrouwen hebben in de ouders en de behandelende arts. Het is niet haalbaar voor (huis)artsen om een attest van behandeling te schrijven. Enerzijds is dit een administratieve overbelasting, anderzijds moet ook de behandelende arts zijn of haar patiënt vertrouwen dat de behandeling correct werd ingenomen.
VWVJ augustus 2023
Een tuberculinetest is een preventief onderzoek en kan niet verplicht worden.
Het is aangewezen om steeds met de de ouders in gesprek te gaan en te kijken wat de reden voor weigering is. Eventueel kunnen deze mensen mits de nodige uitleg toch nog overtuigd worden. Eventueel kan een alternatief worden aangeboden, vb IGRA test, dit is niet gratis.
Een RX thorax toont niet hetzelfde aan. Op RX thorax kan enkel pulmonale tbc worden aangetoond, maar niet of er latente infectie is.
VWVJ augustus 2023
Het is zeker en vast niet de bedoeling om actief op zoek te gaan naar GAS faryngitis of om scholen aan te moedigen dit te melden, de meldingsdrempel hoeft niet lager gelegd te worden. Faryngitis is heel vaak viraal, het is eerder uitzonderlijk dat de huisarts weet dat het om een GAS faryngitis gaat (hiervoor is namelijk een labo-onderzoek nodig). Indien deze informatie wel gekend is, dan mag de brief voor roodvonk gebruikt worden en pas je de diagnose aan naar keelontsteking door streptokokken.
VWVJ augustus 2023
Dit moet geval per geval bekeken worden en zal afhangen van de infectieziekte en van de context (kleuterjuf, leerkracht SO, …). Indien een leerkracht bijvoorbeeld mazelen heeft, dan zijn de leerlingen in de klas nauwe contactpersonen. Indien een leerkracht bijvoorbeeld scabiës heeft dan moet ingeschat worden of er leerlingen al dan niet contactpersoon zijn, dit zal bijvoorbeeld bij een kleuterjuf waarschijnlijker zijn dan bij een leerkracht in het secundair onderwijs.
Van zodra er maatregelen moeten genomen worden die van toepassing zijn op de leerlingen is dit een opdracht voor het CLB.
VWVJ augustus 2023
Het team infectieziektebestrijding ontvangt de resultaten van de speekseltest via Sciensano. De positieve resultaten worden steeds door het team infectieziektebestrijding zelf gecommuniceerd aan de betrokkenen, dit zijn nieuwe meldingen. De negatieve resultaten worden aan CLB bezorgd zodat het CLB deze kan meedelen aan ouders.
De afname en de mededeling van het resultaat van speekseltesten bij leerkrachten kan ook door het CLB worden uitgevoerd, maar in individuele gevallen kan dit ook via de arbeidsgeneeskundige dienst. Bespreek dit met het team infectieziektebestrijding.
VWVJ augustus 2023
Sommige meldingen zijn inderdaad niet relevant voor EPBW. Er staat in elke richtlijn om EPBW via de school op de hoogte te brengen opdat het zeker niet over het hoofd wordt gezien. De CLB-arts kan beslissen hiervan af te wijken indien het niet relevant is voor de EPBW.
VWVJ augustus 2023
Deze brief is eigenlijk niet echt nodig aangezien er bij niet-meningokokken meningitis geen gevaar is voor de volksgezondheid. De brief bevat geen oproep tot waakzaamheid en is enkel voorzien om ouders gerust te stellen. Dit omdat meningitis een diagnose is die voor veel ongerustheid kan zorgen.
VWVJ augustus 2023
Neen, dat is niet algemeen gedefinieerd, en is te interpreteren in functie van het besmettingspatroon van de infectieziekte. Elk vermoeden van een ernstige infectie die een epidemisch karakter dreigt aan te nemen of aangenomen heeft is ook opgenomen in de lijst van de meldingplichtige aandoeningen (voorbeelden uit het verleden zijn bofuitbraak, Zikavirus, …), zie link.
Overleg bij twijfel steeds met het team infectieziektebestrijding.
VWVJ augustus 2023
Het team infectieziektebestrijding zal ook bepalen wie de personen zijn die in verhoogde waakzaamheid geplaatst worden. Dit zullen minstens de klasgenoten en leerkracht zijn, net zoals bij 1 geval van meningokokken. Eventueel wordt dit uitzonderlijk ook uitgebreid, bijvoorbeeld naar de hele school. Het team infectieziektebestrijding neemt hier de regie in handen.
VWVJ augustus 2023
Je gaat na of gemelde gevallen elkaar mogelijks in de schoolcontext hebben besmet. In dit geval beschouw je ze als ‘gelinkt’ en mag je veronderstellen dat er nog andere gevallen zijn in de schoolcontext. Vond de besmetting waarschijnlijk plaats buiten de schoolcontext, dan beschouw je de meldingen in deze context als ‘niet gelinkt’.
Als er een duidelijke epidemiologische link is buiten de school en de kinderen met een gemelde infectie op school niet in dezelfde klas zitten, dan mogen we veronderstellen dat de besmetting niet op school plaatsvond. Als dezelfde kinderen samen op de jeugdbeweging waren en wél in dezelfde klas zitten dan is het moeilijker uit te sluiten dat de besmetting niet op school plaatsvond. Er moet dan geval per geval bekeken worden of het waarschijnlijk is dat de besmetting op school voorkwam. Als dat zo is, dan moeten we er van uitgaan dat er mogelijk nog meer gevallen zijn op school en beschouwen we ze als wel gelinkt in de schoolcontext.
VWVJ augustus 2023
Klopt, faryngitis is de meest frequente ‘andere’ GAS infectie. Het is zeker niet de bedoeling dat deze allemaal zouden gemeld of actief bevraagd worden. Het gaat erom dat je bij een uitbraak wel bewust bent dat ook andere infecties kunnen kaderen in de uitbraak.
VWVJ augustus 2023
Hier is geen afgelijnde definitie voor te vinden, maar kan geïnterpreteerd worden als wanneer de letsels eigenlijk te uitgebreid zijn om nog afdoende met een los verband te kunnen afdekken en het besmettingsgevaar te kunnen beperken.
Daarenboven kun je bij uitgebreide letsels verwachten dat het kindje zich onvoldoende goed voelt om naar school te gaan. Eens de letsels zijn ingedroogd is er geen besmettingsgevaar meer.
Het is in de eerste plaats aan de behandelende arts om deze afweging te maken. Letsels in het aangezicht kunnen vaak niet afgedekt worden. Dit vormt geen probleem als het letsel beperkt is. Beslaat het letsel de helft van het aangezicht dan is het beter dat het kindje thuisblijft tot 24u na de start van de behandeling.
VWVJ augustus 2023
In de praktijk houden de meeste huisartsen de kinderen met impetigo 24u thuis na de start van antibiotica, ook de solitaire gevallen. Dit is echter niet noodzakelijk ten behoeve van de volksgezondheid aangezien impetigo meestal een laag risico op complicaties of op snelle verspreiding betekent.
Een epidemische verheffing is echter een aanwijzing dat het mogelijk om een virulentere stam gaat. In dit geval is het risico op hogere besmettelijkheid of complicaties groter en de strengere aanpak verdedigbaar.
VWVJ augustus 2023
De keuze om vanaf 4 gevallen binnen de maand verhoogde waakzaamheid in te stellen, is richtinggevend. De CLB-arts kan hiervan afwijken indien dit nodig lijkt.
Als er bijv. 4 gevallen gemeld worden in dezelfde klas in een periode van 5 weken, dan is het zeker te verdedigen om vanuit voorzichtigheid toch de waakzaamheidsbrief te bezorgen aan de hele klas. Bij twijfel kan er steeds overleg zijn met het team infectieziektebestrijding. De te nemen maatregelen zijn niet invasief, het gaat niet over het sluiten van een klas, er kan dus beter een brief teveel verspreid worden dan te weinig.
Het begin van die tijdslijn is in theorie het begin van de ziekte. Aangezien impetigo vaak een complicatie is van een eerder ontstaan wondje of letsel is de startdatum van de symptomen voor ouders vaak moeilijk precies aan te geven.
VWVJ augustus 2023
We raden dit af aangezien deze informatie tot de privacy van de indexleerling behoort en je verbonden bent aan het beroepsgeheim.
De informatie die je deelt over de indexleerling blijft dus neutraal.
VWVJ augustus 2023
Neen, er is geen bewijs van IgG nodig om aan te tonen dat iemand hepatitis A of mazelen heeft doorgemaakt.
Bij (jonge) kinderen is het eerder weinig waarschijnlijk dat het kind reeds mazelen doormaakte. Ga in gesprek met ouders bij twijfel, eventueel verwarren zij mazelen met een andere kinderziekte. Doorgemaakte hepatitis A infectie bij (jonge) kinderen is wel mogelijk en komt voornamelijk voor na verblijf in endemische landen. Hepatitis A verloopt doorgaans mild of asymptomatisch bij kinderen.
Contacteer eventueel de huisarts hierover.
VWVJ augustus 2023
Huisartsen kunnen eveneens gratis Hepatitis A vaccins bestellen bij Departement Zorg in het kader van post-exposure vaccinatie. Dit is echter logistiek veel moeilijker te managen dan wanneer alle kinderen klassikaal worden gevaccineerd. Vandaar dat dit zo weinig mogelijk wordt aangemoedigd.
Indien ouders toch liever naar de huisarts gaan voor vaccinatie, bespreken ze dit best zelf met hun huisarts. Het blijft natuurlijk ook steeds mogelijk dat ouders met een voorschrift van de huisarts tegen betaling een vaccin bij de apotheker kopen.
VWVJ augustus 2023
Indien de speekseltest klassikaal werd aanbevolen, maar geweigerd werd door een leerling of diens ouders, is het niet aangewezen om de leerling te weren van school. Het testen van de kinderen wordt aanbevolen om asymptomatische dragers te vinden. Zo kan post-exposure vaccinatie worden aangeboden aan de nauwe contacten van die asymptomatische dragers (in eerste plaats huisgenoten).
(Jonge) kinderen zijn vaker asymptomatisch, vooral volwassenen en immuungecompromitteerden lopen meer risico op ernstige infectie. Een niet-gedetecteerde hepatitis A infectie vormt daarom een groter risico voor de huisgenoten dan voor de klasgenoten.
Ga steeds zo veel mogelijk in gesprek met ouders die weigeren om toe te lichten wat voor hen de meerwaarde kan zijn van de speekseltest.
VWVJ augustus 2023
Op de website van het Departement Zorg is een formulier beschikbaar: Formulier melding van infectieziekten | Zorg en Gezondheid (zorg-en-gezondheid.be) Dit geeft een idee over de gegevens die ze bij een melding verzamelen. Als CLB lever je de gegevens aan waarover je beschikt. Het CLB beschikt normaal gezien niet over de laboratoriumresultaten. Het is niet verplicht om van dit formulier gebruik te maken.
VWVJ augustus 2023
Profylactische maatregelen zijn de verantwoordelijkheid van de arts. De arts mag uiteraard delegeren, maar moet goede afspraken maken met het team en de verantwoordelijkheid opnemen voor de genomen beslissingen.
VWVJ augustus 2023
Als de CLB-arts de behandelde arts wil contacteren in kader van profylaxe dan moeten de ouders hierover geïnformeerd worden, maar er is geen toestemming nodig.
Zoals in het Decreet betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding 27/04/2018 staat, kunnen ouders zich niet verzetten tegen de profylactische maatregelen die een centrum neemt. In de praktijk worden ouders wel maximaal betrokken.
VWVJ augustus 2023
In principe komen er in het advies voor de leerling 'vinkjes' te staan, daar waar het advies 'persoonlijk' is en niet 'algemeen van aard'.
Een 'persoonlijk advies' krijgen leerlingen in geval ze vragen om verdere informatie online of gesprek of onderzoek door de CLB-medewerker. Ook wanneer ze klachten uiten (bv. last na luisteren van muziek). Of als een zorgelijk signaal wordt vermoed vanuit de antwoorden, zodat de leerling (via het advies) weet dat de CLB-medewerker hierover een gesprek zal aanbieden.
Verder komen er in het advies ook 'persoonlijke' positieve bekrachtigers voor (bv. Je rookt niet. Prima! ...). Hoewel deze ook belangrijk en 'persoonlijk' zijn, kozen we ervoor deze zo veel als technisch mogelijk te 'ontvinken' om geen overload aan vinkjes te genereren voor de leerling. Dit 'ontvinken' is echter technisch niet voor alle 'persoonlijke' positieve bekrachtigers mogelijk. De vinkjes staan er dan niet onterecht, maar het kan eigenaardig voelen voor de leerling.
februari 2023
Door het technisch ingewikkelde systeem van authentificatie én koppeling aan LARS is het niet (meer) mogelijk via testlogin de GLCE-vragenlijst bij wijze van proef te doorlopen (om hierna dan de feedback te zien te krijgen).
Tip:
- De leerlingen krijgen de vragen én mogelijke antwoorden te zien zoals voorgesteld in dit document.
- De feedback voor leerlingen gekoppeld aan hun specifiek antwoord, vind je terug in 'het boekje'.
februari 2023
Leerlingen van je CLB die inlogden op de online vragenlijst 'Gezond leven? Check het even!' via Smartschool en mits rijksregisternummer (RRnr) of Bisnummer, komen onder 'accounts' te staan in LARS.
Je doet er goed aan te checken in LARS onder 'accounts koppelingsverzoeken' of de naam in de kolom 'Meegegeven naam' via Smartschool wel degelijk strookt met de naam in de kolom 'Lars student'. Zie: printscreen in de Handleiding op p. 16.
Stroken de namen niet? Wees heel alert!
Wat kan de reden zijn van incongruentie?
- De naam gebruikt voor het Smartschoolaccount kan verschillend zijn van de officiële naam die gekoppeld is aan het RRnr.
LARS maakt enkel gebruik van de officiële naam. De naam in Smartschool kan ook een 'roepnaam' zijn en niet de officiële naam. - Een leerling kan ingelogd zijn met zijn Smartschoolaccount, maar verkeerdelijk het RRnr van een andere leerling ingevuld hebben.
In het eerste geval (wat het meest waarschijnlijke is) levert dit geen problemen op. In het 2e geval (wat het minst waarschijnlijke is, gezien dit omwisseling van RRnr veronderstelt) vormt dit wel een probleem: met name een verkeerdelijk toegewezen samenvatting in LARS.
VANDAAR: benadruk de vertrouwelijkheid van het RRnr. Het is niet de bedoeling dat leerlingen het RRnr van andere leerlingen kunnen zien.
Neen, zodra de login via LeerID om leerlingen toegang te geven tot de vragenlijst van ‘Gezond leven? Check het even!’ functioneel is , zal inloggen via Smartschool niet meer kunnen.
In samenspraak met LARS is deze aanpassing voorzien vanaf de eerste week van januari 2023. Vanaf dan kan je GLCE ook aanbieden aan leerlingen in scholen die geen gebruik maken van Smartschool.
De richtlijn is duidelijk en helder: bij een ‘BORDERLINE’ geef je (aanvullend op de bespreking van het testresultaat, zie Werkwijze SPIN-test, deel 5.5.4) preventief advies, bij een ‘FAIL’ verwijs je naar een NKO-arts.
>>FAIL : de kans op NS GV is reëel en moet worden onderzocht
>>BORDERLINE: de kans op onderliggend NS GV is aanwezig
>>PASS: de kans op onderliggend NS GV is erg klein
De afkapwaarden zijn erg zorgvuldig vastgelegd (cfr. rapport van de praktijktoets die plaatsvond in 2014-2015 – deel 2 kwantitatief verslag, ‘keuze van de meest geschikte afkapwaarden’).
Verschillende elementen werden in rekening gebracht:
- het verwijspercentage dat het criterium oplevert,
- de interkwartielafstanden van de SRT-resultaten ten opzichte van de mediane SRT voor de leeftijdsgroep (dit leert hoe sterk het gemeten SRT-resultaat afwijkt van de mediane SRT voor de leeftijdsgroep),
- de automatische, interne controle van de criteria voor onbetrouwbaarheid meting (een meting wordt automatisch als onbetrouwbaar beschouwd als er een plafond van +10 dB SNR wordt geraakt en/of als er te grote schommelingen (standaarddeviatie ≥ 3,0 dB) zijn in de gemeten SRT-waardes).
Er zal altijd een groepje leerlingen zijn bij wie het testresultaat net aan de ‘FAIL’- dan wel ’BORDERLINE’-kant van het criterium ligt. Bij hertesten kunnen ze net over de afkapwaarde worden getild en aldus aan de ‘BORDERLINE’- respectievelijk ‘PASS’-kant van het criterium komen te vallen, dankzij oefening, verhoogde aandacht of gokken met méér geluk. Naar persoonlijk gevoel beslissen dat dit dan ‘beter’ is dan het resultaat van de eerste test is op dit moment lichtvaardig en dus niet wenselijk. Zo zou je die leerlingen een verwijzing naar de NKO-arts of extra sensibilisering ontnemen.
De gepseudonimiseerde testresultaten van alle leerlingen worden grondig bestudeerd. Na de praktijktoets gebeurde dit een eerste keer in 2019, wat o.a. resulteerde in een wijziging van de afkapwaarde (cfr. addendum op de kwantitatieve bespreking van de praktijktoets). Een volgend onderzoek van de testresultaten is voorzien in 2022.
Het is belangrijk te weten dat het screeningsprogramma streeft naar een aanvaardbare balans tussen vals positieve (onnodige verwijzingen) en vals negatieve (gemist gehoorverlies) testresultaten. Wanneer we zo weinig mogelijk kinderen met neurosensorieel gehoorverlies willen missen, is een klein aandeel 'vals positieven' en dus onnodige verwijzingen onvermijdelijk.
De enige situatie waarin het herhalen van de SPIN-test is aangewezen, is bij een ‘ONBETROUWBAAR’ testresultaat. Lees meer hierover in het antwoord op deze 'Veelgestelde vraag'.
Tot slot voegen we nog graag toe dat het verkeerd opzetten van de hoofdtelefoon (omwisselen van links en rechts) ertoe leidt dat (bij een verschil tussen beide zijden) het verkeerde oor geïdentificeerd zal worden als zijnde minder goed horend, maar dat dit geen invloed heeft op de conclusie van de SPIN-test (‘PASS’, ‘BORDERLINE’ dan wel ‘FAIL’) en dus evenmin op het te volgen beleid.
VWVJ - juli 2022
De SPIN-test is zo ontworpen dat de software zelf aangeeft wanneer een meting mogelijks onbetrouwbaar is. Er worden 2 mogelijkheden gedefinieerd (cfr. wetenschappelijke onderbouw, punt 7 – Verwijscriteria voor de CLB-praktijk) :
- Een meting waarbij ergens in de staircase +10 dB SNR (stimuli 10 dB intenser dan de ruis) wordt geraakt (d.i., plafondeffect) – dit kan b.v. voorvallen wanneer de leerling de opdracht niet begrepen heeft en de hoofdtelefoon vergeet op te zetten en/of al van bij het begin van de testafname foutieve antwoorden geeft;
- en/of een instabiele meting (zoals aangegeven door een standaarddeviatie ≥ 3,0 dB). In dit geval zal de SPIN-test automatisch stoppen en melding geven van een onbetrouwbaar testresultaat, met de vraag tot hernemen van de test. Instabiele metingen kunnen onder andere het gevolg zijn van fluctuerende aandacht gedurende de test.
In geval van een onbetrouwbaar testresultaat is herinstructie* aangewezen, waarna de leerling (eventueel onder begeleiding) kan hertest worden. Het resultaat wordt dan geïnterpreteerd in functie van de context, vooraleer te beslissen om de leerling al dan niet door te verwijzen naar de NKO-arts. Het beleid na het herhalen van de test ziet eruit als volgt.
Een grote proportie onbetrouwbare metingen is niet alleen van invloed op de verwijspercentages (in geval van dubbel onbetrouwbaar resultaat, d.i. nog eens een onbetrouwbaar resultaat na hertesten), maar het is ook nefast voor een vlot verloop van de consulten, gezien deze leerlingen opnieuw moeten worden getest en dit gepaard gaat met een toename van de totale testtijd per leerling. Na de analyse van de data van 2016-17 werden dan ook enkele wijzigingen ingevoerd in september 2017 met als doel de concentratie of aandacht bij de test te verhogen en onnodig lange testduur te vermijden. Voor de geïnteresseerde lezer is hier meer informatie te vinden.
VWVJ- juli 2022
* De leerlingen op een adequate manier informeren is cruciaal voor een goed verloop van het gehele consult, maar zeker ook voor de SPIN-test. Zo is het belangrijk aan leerlingen te zeggen dat de spraaksignalen in de loop van de testafname erg stil worden totdat ze nauwelijks hoorbaar zijn. Dit is een normaal verloop van de test en betekent niet automatisch een gehoorverlies. Eveneens belangrijk te vermelden is dat de leerling moet gokken wanneer de cijfercombinatie niet kan worden gediscrimineerd. Meer aandachtspunten kan je vinden in het bundel 'Werkwijze SPIN-test' (pg. 13-14). Spreek binnen het team af welke informatie gegeven wordt, op welk moment van het proces het een plaats krijgt en wie het op zich neemt.
Vanuit het oogpunt van onbeperkt opgroeien en kansenbevordering (zie thema’s op deze website) zou je kunnen stellen dat naast een biometrisch aanbod vooral de klinische blik van de arts een meerwaarde heeft tijdens het consult voor kinderen in het buitengewoon onderwijs. Mogelijke syndromale aandoeningen herkennen of gekende aandoeningen opvolgen in functie van de participatie op school en in de maatschappij (zie decretale opdracht van de CLB*), is sowieso weggelegd voor de arts.
Op dit scharniermoment in de lichamelijke ontwikkeling én in de schoolloopbaan is het ook een heel geschikt moment voor de arts om de verschillende elementen uit het CLB-onderzoek en het CLB-dossier (met inbegrip van evt. bijkomende informatie verzameld via de ouders) vanuit medisch oogpunt samen te leggen om mee richting te geven aan de verdere therapeutische, schoolse of contextuele ondersteuning.
Hoe dat dan precies moet georganiseerd worden hangt af van de organisatie binnen het centrum.
juni 2022
* Opdrachtsverklaring van de CLB: Artikel 4, paragraaf 1 en 2 van het ‘Decreet betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding’: https://data-onderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.aspx?docid=15236
Leerlingen die in Nederland wonen en ingeschreven zijn in een Vlaamse school, beschikken over een Bis-nummer. Aanmelden (via Smartschool en) met een Bis-nummer (ipv rijksregisternummer) lukt eveneens.
Het heeft zeker voordelen om het systematisch contactmoment voor te bereiden door de samenvatting vooraf te raadplegen. Maar het is geen must, toch als men zich reeds comfortabel genoeg voelt bij het gebruik van de GLCE-samenvatting (en de aanpak die eruit voortvloeit).
Voordelen die vooraf doornemen kan bieden:
- Je kunt vooraf aftoetsen of de zorgen gemeld in GLCE-samenvatting reeds gekend en/of opgevolgd zijn via CLB en evt. hierop inpikken (maar het kan ook gewoon gevraagd worden aan de leerling op het moment zelf)
- Doordat je a.d.h.v. de GLCE-samenvatting een betere inschatting kan maken van wat zich zal aandienen, kan dit rust bieden voor de CLB-medewerker. Je kunt je tijd tijdens het systematisch contactmoment beter indelen. Je kunt zo nodig de volgorde waarin de leerlingen komen in het systematisch contactmoment afstemmen op wat uit GLCE blijkt (bv. leerlingen met heel wat vragen/zorgen niet laten wachten tot de laatste)
Voorlopig maken leerlingen gebruik van hun Smartschool-account om in te loggen in de online vragenlijst van ‘Gezond leven? Check het even!’. Er zijn echter scholen die geen samenwerking hebben met Smartschool.
Voor deze scholen wordt gewerkt aan een ander inlogsysteem (via een leerlingen-ID). De bedoeling is om in de toekomst alle leerlingen op die manier te laten inloggen. Maar eerst zal gestart worden met de scholen die geen Smartschool hebben.
Scholen waar geen Smartschool beschikbaar is, en waar je toch GLCE wil opstarten? Gelieve de naam van de school en het instellingsnummer te melden aan de Hilde Denys (LARS-coördinator).
Dit kan wel. Doch de voorkeur gaat naar een persoon die het systematisch contactmoment zal uitvoeren, dus de arts of verpleegkundige. Het vooraf begeleiden bij het invullen invullen door de verpleegkundige of arts schept reeds een vertrouwensband.
De vragenlijst laten invullen met enkel begeleiding door leerkracht of secretariaatsmedewerker kan niet i.k.v. de vertrouwelijkheid van de gegevens. Het verzamelen van deze gegevens via de GLCE-vragenlijst valt onder het beroepsgeheim.
De vragenlijst veronderstelt kennis van het Nederlands en de inhoud is niet afgestemd op de doelgroep nieuwkomers.
De vragenlijst dient door de leerlingen te worden ingevuld na duiding van GLCE in een context die veiligheid creëert.
Tijdens het onderzoek naar validiteit en haalbaarheid van GLCE ging de CLB-er vooraf naar school. Bij vele CLB's die van start gingen sinds januari 2022 wordt dit ook zo uitgevoerd.
Indien er voldoende tijd is tijdens het consult, indien de leerlingen beschikken over een device om de vragenlijst in te vullen, over wifi in de wachtzaal, voldoende privacy bij het invullen én indien je de GLCE-samenvattingen niet vooraf wenst in te kijken, kan je de vragenlijst (na duiding en introductiefilm) in de wachtzaal voor het consult laten invullen. Een CLB dat op die manier te werk gaat, voorziet hier 30 minuten extra voor per halve dag consult.
De onderzoeksfase van de GLCE-methodiek startte nog voor het huidige decreet leerlingenbegeleiding. Het consult 3SO werd toen sowieso door de verpleegkundige en de arts samen uitgevoerd. Een taakverdeling tussen verpleegkundige en arts voor 3SO met GLCE is toen uitgeschreven volgens het subsidiariteitsprincipe en is als inspiratie voor een huidige rolverdeling na te lezen via de handleiding (bijlage 5).
Het huidige decreet specifieert niet meer welke disiciplines het consult uitvoeren.
In de huidige CLB-praktijk gebeurt het consult 3 SO nu door de verpleegkundige en arts samen ofwel door de arts(en) alleen.
in het geval het consult enkel door de arts(en) wordt uitgevoerd, dan vind je hier ter inspiratie een voorbeeld van praktijk anno 2022 waar artsen in duo een groep leerlingen zien:
- Vragenlijst op school door een CLB-medewerker (1 lestijd per klas). Deze CLB-medewerker accepteert ook in LARS onmiddellijk de leerlingen die GLCE doorliepen. De GLCE-samenvattingen (pdf) komen dan automatisch in de (vooraf aangemaakte) LARS-activiteit terecht.
- De artsen bereiden hun deel van het onderzoek voor volgens interne afspraak
- Onthaal in CLB door de 2 artsen die simultaan het consult zullen uitvoeren (per dagdeel 1 volledige klas)
- 2 SPIN-tablets in de wachtklas, met geplastificeerde handleiding voor gebruik en ontsmettingsmiddel voor handen, per tablet een lijst van leerlingen: leerlingen doorlopen zelfstandig de SPIN met supervisie van de klasbegeleider (voordeel: geeft rust in de wachtklas)
- Elke CLB-arts doet volledig consult (+ vaccinatie) van ½ van de klas (indien visustest nodig: nadat de artsen de leerlingen zagen, worden de leerlingen voor de visustest getest door 1 arts en bekijkt de andere arts de resultaten van de SPIN)
Traagheid bij het oproepen van de resultaten van de SPIN-test in geval van offline gebruik? Handleiding ter versnelling!
Bij het online SPINnen zorgt LARS ervoor dat het geheugen van de tablet niet volloopt.
Bij het offline gebruik van de tablet moet dit geheugen handmatig worden geledigd om op een snelle performante wijze de testresultaten te kunnen oproepen.
De stappen in dit document helpen je hierbij. Opgelet! enkel bij traag werkende tablet toepassen.
VWVJ - maart 2022
Ja, ook een afwezigheid op school omwille van quarantaine/isolatie moet meegeteld worden bij de afwezigheden. Dit omdat elke afwezigheid – om welke reden dan ook - belangrijk is en aangeeft dat er extra zorg nodig kan zijn voor deze leerling.
De Standaard Gewicht adviseert om eerst te praten, dan te wegen. ‘Gewicht’ kan een erg gevoelig thema zijn. Daarom dien je een relatie op te bouwen met de leerling en in te voegen bij de leerling (zodat je contact kan maken met de leerling als persoon en niet onbedoeld enkel met het probleem van de leerling) vooraleer je de leerling weegt. Het meetresultaat (G&L) geeft daarenboven onvoldoende informatie om te triëren. Een normaal gewicht is immers niet altijd gelijk aan een gezond gewicht en iemand met overgewicht kan prima gezonde leefgewoontes hebben.
Hoe pak je dit gesprek aan nu je via de online vragenlijst van GLCE al over heel wat informatie beschikt vooraleer het CLB-consult start?
Bij de Standaard Gewicht hoort de werkkaart voor het CLB-consult van 3SO/14 jarigen. De flowchart die vermeld is op de eerste pagina zal enigszins anders verlopen, nu je gebruik maakt van GLCE.
Via deze link vind je daarom een 'flowchart GLCE&Standaard Gewicht' waarin de methodiek van GLCE is geïntegreerd. Op de achterzijde van het document vind je een overzicht van de vragen in GLCE die helpen om te weten (1) of de jongere zelf een vraag wil stellen over het thema, (2) of er een zorgwekkend signaal of bijzonderheden zijn gelinkt aan het eetgedrag en (3) waar je beschermende/risico factoren kan vinden in GLCE.
Voor wie zich hierin verder wil verdiepen, is onze vorming ‘Opgroeiend en haperend eetgedrag bij jongeren’ warm aanbevolen.
Je zal jongeren nooit dwingen om gewogen en gemeten te worden. De toepassing van GLCE verandert echter niks aan de doelstelling van de Standaard Gewicht en de Standaard Groei en Puberteit.
Jongeren worden systematisch gewogen en gemeten omdat groei een indicator is van gezondheid van een individueel kind en van een populatie.
Doelstelling Standaard Gewicht voor CLB-consult 3e secundair/14-jarigen:
- Monitoring groei
- Detectie van (RF voor) een gewichtsprobleem
- Preventie en detectie van eetprobleem
Doelstelling Standaard Groei en Puberteit voor CLB-consult 3e secundair/14-jarigen:
- Monitoring groei
- Detectie van een late ontwikkeling of te trage progressie van de ontwikkeling van de puberteit
- Detectie van problemen bij de menstruatie
Neen, dit is niet mogelijk.
De applicatie van GLCE zit niet in LARS, maar draait naast LARS. Omdat de applicatie van GLCE niet het recht heeft om de identiteit van de leerlingen te kennen, wordt per leerling een (lang) identiteitsnummer gegenereerd. Dit is het nummer dat te zien is bovenaan de GLCE-pdf die vanuit de GLCE applicatie naar LARS wordt verstuurd.
Doordat er geen uniforme afspraken bestaan in de CLB’s omtrent de tijd die voorzien dient te worden voor een klasgroep is het moeilijk om te onderzoeken of het consult al dan niet meer tijd in beslag neemt met dan zonder GLCE. In het onderzoek gaven sommige CLB’s aan dat het consult even lang duurde, andere CLB’s gaven aan dat het langer duurde dan zonder GLCE. Dit is onder andere afhankelijk van de geldende afspraken omtrent de tijdsbesteding in het centrum.
Alle CLB’s geven in het onderzoek wel aan dat de differentiatie in tijdsbesteding tussen de leerlingen en tussen de klasgroepen groter wordt door gebruik te maken van GLCE. Dit wil zeggen dat er meer tijd geïnvesteerd kan worden in de leerlingen die vragen hebben en/of die problemen ervaren.
Daarnaast is het ook zo dat het gebruik van motiverende gespreksvoering op zich niet meer tijd vraagt. Het gesprek kan in dezelfde tijd, maar op een andere manier gebeuren (bv. met andere woordkeuzes, een andere benadering van de jongere, …). Natuurlijk vraagt het wel tijd en ruimte om je deze methodiek eigen te maken en hem te leren toepassen. Er is tijd en ruimte nodig om er iets over te lezen, er een vorming rond te volgen, hierover uit te wisselen met collega’s, te evalueren wat goed gaat en wat nog beter kan, …
We raden aan om klein te beginnen bij de implementatie van GLCE. Dit kan bv. door te starten met scholen waarmee er al een vlotte samenwerking bestaat en waar groepen van bijvoorbeeld maximum 15 leerlingen per voormiddag uitgenodigd worden voor het CLB-consult. Daarna kan dit geëvalueerd worden en kan het gebruik van GLCE na positieve evaluatie uitgebreid worden.
Tot slot raden we aan om voor de start met GLCE het document rond implementatie te raadplegen en voor jullie centrum na te gaan wat momenteel haalbaar is en welke stappen er gezet moeten worden om het beoogde doel te behalen. Iets nieuws implementeren gaat niet vanzelf en vraagt dat je er energie en tijd in investeert. Via dit document willen we jullie informatie aanreiken die het implementatieproces kan versterken en vergemakkelijken.
Het klopt dat het laten invullen van de vragenlijst op school een bijkomende tijdsinvestering is. Alternatieve logistieke oplossingen blijken echter nadelen te hebben:
- De vragenlijst thuis laten invullen houdt het risico in dat hij niet door alle leerlingen zal ingevuld worden. Een ander nadeel is dat de leerlingen in dat geval geen vragen kunnen stellen wanneer er zaken onduidelijk zijn.
- De vragenlijst op school laten invullen zonder een CLB-medewerker zou praktisch een goede oplossing kunnen zijn. Maar dit heeft als grote nadeel dat er minder garantie is dat de privacy van de jongeren wordt gegarandeerd tijdens het invullen, terwijl dit voor jongeren belangrijk is om eerlijk op de vragen te antwoorden.
- Bij beide alternatieve oplossingen gaat ook het voordeel verloren dat er bij het invullen van de vragenlijst al een eerste stap gezet wordt in het opbouwen van de relatie met de CLB-medewerker, wat het gevoel van veiligheid ten goede komt en ook weer de kans vergroot dat jongeren eerlijk zullen antwoorden.
Tegelijk begrijpen we dat de tijdsinvestering een struikelblok kan zijn om GLCE grootschalig te implementeren. Toch denken we dat de tijdsinvestering geen struikelblok kan zijn om kleinschalig van start te gaan. We willen CLB’s daarom aanmoedigen om op kleinschalige wijze ervaring op te doen met de methodiek zoals deze nu uniform werd vastgelegd. Vanuit deze praktijkervaring zullen er vermoedelijk nieuwe ideeën ontstaan om het invullen van de vragenlijst op een efficiëntere en toch nog kwaliteitsvolle manier te laten verlopen. We zullen regelmatig overlegmomenten organiseren waarop hierover uitgewisseld kan worden en van waaruit experimenten opgezet kunnen worden.
Van zodra we echt van start gaan (1/1/22) zal er een communicatie gebeuren vanuit het Departement Onderwijs en het Agentschap voor Zorg en Gezondheid. Via deze weg zullen scholen ingelicht en warm gemaakt worden.
Ouders die dat wensen kunnen een blanco-vragenlijst inkijken op de website van de VWVJ.
Voor het invullen van de vragenlijst wordt er geen toestemming van de ouders gevraagd.
Bij vragen (of weerstand) raden we aan om hierover op eenzelfde manier met ouders in gesprek te gaan als bij andere thema’s (bv. vaccinaties, onderzoek puberteit,…)
Goed om weten: Een initiatief tot bevolkingsonderzoek (zoals bv. GLCE) wordt geëvalueerd door de Vlaamse Werkgroep Bevolkingsonderzoek op basis van een vaste set van criteria. Zo wordt er nagegaan in welke mate een initiatief beantwoordt aan de minimumvereisten voor kwaliteitsvol bevolkingsonderzoek. Na deze afweging volgt een advies aan de Vlaamse minister bevoegd voor het gezondheidsbeleid. De GLCE-methodiek (die de vragenlijst omvat) kreeg groen licht van de Werkgroep.
Gepseudonimiseerde data op schoolniveau genereren is mogelijk, maar momenteel nog niet functioneel in Vlaanderen.
Jazeker, de zorgen en vragen van ouders worden nog steeds bevraagd naar aanleiding van het CLB-consult.
Om als CLB met de jongere gepast aan de slag te gaan omtrent de vraag of zorg, is transparantie van de ouder naar hun jongere over wat genoteerd is in de oudervragenlijst belangrijk. Nodig hen hiertoe uit door bv. bovenaan de vragenlijst te noteren ‘in te vullen door de ouder samen met de leerling’.
GLCE werd niet uitgetest in het buitengewoon onderwijs. Er bestaan voorlopig dus geen resultaten over de toepassing van GLCE bij deze groep.
In het beroepsonderwijs werd het wel onderzocht. Als GLCE in het beroepsonderwijs gebruikt wordt, kan het belangrijk zijn om rekening te houden met de bevinding uit het onderzoek dat er bij leerlingen uit het beroepsonderwijs meer vragen en zorgwekkende signalen naar boven komen. Dit wil zeggen dat er vaker met hen in gesprek zal moeten gegaan worden.
Bij zorgwekkende antwoorden, ga je op zoek naar beschermende factoren. Je vraagt dus onder andere na of de leerling met iemand kan praten over zijn/haar probleem. Indien de leerling al begeleid wordt, is het niet nodig om dit verder te exploreren.
Het is wel zinvol om na te vragen hoe de leerling de externe begeleiding ervaart. Verder kan het CLB aanbieden om de brug te vormen tussen de externe begeleiding, de school en het gezin. Dit kan nodig zijn om de leerling optimaal te laten participeren op school.
Als het mogelijk is, is het inderdaad het beste dat de jongere niet twee keer hetzelfde verhaal moet doen. Als de moeilijkheid van de jongere past binnen je expertise is het daarom beter om het zelf verder op te nemen. Als het thema waar de jongere mee worstelt niet binnen je expertise valt, moet je natuurlijk wel doorverwijzen. Als je doorverwijst naar een teamgenoot van een andere discipline kan hij/zij de antwoorden van de jongere op de online vragenlijst eveneens als ingangspoort gebruiken voor het gesprek met de jongere.
De toepassing van de methodiek GLCE heeft geen invloed op de adviezen in de Standaard Groei.
Rond eetstoornissen zal het gebruik van GLCE helpend zijn in de vroegdetectie dankzij de screeningsvraag over dit onderwerp. Als de antwoorden van de jongere het vermoeden van een eetstoornis tonen, dan wordt dit tijdens het CLB-consult met de jongere besproken om na te gaan of de zorg al dan niet bevestigd wordt. Als het bevestigd wordt, dan kan je doorverwijzen volgens de bestaande doorverwijscriteria. Het gebruik van GLCE wil niet zeggen dat je meer zelf zou opnemen en minder/later zou doorverwijzen.
Bied een continu of een pulserende toon aan op een variabele manier, geen ritmische manier. Gebruik dus afwisselend een ander interval.
Bij jonge kinderen kan er bij de start van de conditioneringsfase eventueel gewerkt worden met een warble toon met als doel om de aandacht van het kind te trekken. Omdat de frequentie van een warble toon niet stabiel is (frequentie modulatie), dient de testafname vervolgens op basis van continue of pulserende tonen te gebeuren.
(1) O1 in de dropdown lijst wordt aangevinkt, wanneer het kind ogenschijnlijk goed meewerkt, de opdracht heeft begrepen maar in het protocol op ‘Fail O1’ strandt.
(2) Meting 'Onbetrouwbaar’ wordt aangevinkt wanneer het kind niet/moeilijk te conditioneren is: het begrijpt de opdracht niet, is onoplettend, snel afgeleid, luistert niet, toont geen medewerking.
-> Zie: illustratie van de 2 soorten 'onbetrouwbaar' bij de LARS-registratie
Het bevragen van de risicofactoren voor neurosensorieel gehoorverlies en bijhorende nazorg – d.i. het advies om een gehooronderzoek te laten afnemen bij een kind met aanwezige risicofactor(en) - is een verplichte opdracht voor het CLB.
Maar de afname van de audiometrie zelf behoort niet tot het verplichte pakket. Ouders zijn vrij om al dan niet in te gaan op dit aanbod. Naast het medische team van het CLB kan ook de NKO-arts dit aanbod op zich nemen.
Het verplichte aanbod van een gehooronderzoek bij eerste kleuters vraagt om een aanpassing van de regelgeving die er niet onmiddellijk zal komen. Dit is echter geen must daar dit onderzoek steeds mogelijk is op indicatie.
De afname van een gehooronderzoek om dergelijke terugbetaling te verkrijgen, is geen doelstelling van de standaard gehoor, noch een opdracht voor het CLB. Maak hier binnen de sector afspraken rond.
Weet bovendien dat het verkorte audiometrieprotocol niet te vergelijken is met een audiometrie bij de NKO-arts (uitgebreide drempelbepaling, met en zonder maskering enz.). Daarenboven beschikt de NKO-arts over een waaier aan andere onderzoekstechnieken waardoor hij/zij meer informatie kan verzamelen en bijkomende adviezen kan formuleren.
De afname van een verkorte CLB-screeningsonderzoek bij kansarme kinderen, omwille financiële of andere redenen, ontneemt hen mogelijks de kans op kwaliteitsvolle zorg. Ga evenwel op zoek naar andere maatregelen om ervoor te zorgen dat dit kind wel naar de NKO-arts geraakt, zodat hij/zij de gelegenheid op terugbetaling niet misloopt.
Bij deze een warme oproep om succesverhalen te communiceren via de website!
De grote toename van de nood aan inhaalvaccinaties zet vaccinatoren aan om hun werking in vraag te stellen. Enkele vaak gestelde vragen worden hieronder, na overleg met Prof. Van Damme en Prof. Theeten (CEV, UA), beantwoord.
Om een volledig inhaalvaccinatieschema aan te bieden aan jongeren vanaf 12 jaar, zijn minimum 6 vaccinatiemomenten noodzakelijk. Dienen alle inhaalvaccinaties toegediend te worden in de loop van het eerste jaar na aankomst?
Aan jongeren vanaf de leeftijd van 12 jaar wordt in de loop van het eerste jaar minimum 1 MBR en 1 dTpa (+ IPV binnen 3 maanden na aankomst indien afkomstig uit Afganistan of Pakistan. Dit neemt Fedasil op) aangeboden. Het resterende deel van het inhaalschema kan in de loop van het daarop volgende jaar aangeboden worden. Wat de meest efficiënte manier van werken is, moet door de vaccinatoren zelf bepaald worden. Mogelijks is het eenvoudiger om alle inhaalvaccinaties tijdens het eerste jaar aan te bieden, op het moment dat de jongeren samen in OKAN-klassen zitten. Finaal is het de bedoeling dat de volledige schema’s worden aangeboden. V
Vaccins werden volgens ouders toegediend, maar de documenten zijn zoek. Wat beveel je aan?
- Vaccinatoren bieden volledige inhaalschema’s aan
- Voor ouders die niet wensen in te gaan op het volledige schema omdat ze overtuigd zijn dat alle vaccinaties werden toegediend in land van herkomst, wordt het vaccinatieschema uit land van herkomst vergeleken met schema in Vlaanderen. De missende vaccins worden aangeboden + extra risico inzake mazelen wordt besproken en MBR wordt alsnog aanbevolen
VWVJ december 2015
Gelatine wordt in de farmaceutische en voedingsindustrie gebruikt als stabilisator. Het wordt bereid door hydrolyse van collageen, wat voorkomt in het bindweefsel van dieren. MMRVAX PRO bevat gelatine van varkensoorsprong.
Voor personen binnen bepaalde geloofsgemeenschappen kan dit twijfel of onduidelijkheid veroorzaken. Is dit vaccin toegelaten of niet? Hieronder kan u meer informatie vinden zodat u ouders/jongeren hierover correct kan informeren en ouders/jongeren een weloverwogen keuze kunnen maken.
Voor personen die de islamitische wet naleven
De Islamitische Organisatie voor Medische Wetenschappen (IOMS) organiseerde een congres om het thema ‘Juridisch verboden en onzuivere stoffen in levensmiddelen en geneesmiddelen’ te bespreken. Hierop waren meer dan 100 religieuze rechtsgeleerden aanwezig alsook de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)..Volgende passages zijn relevant voor vaccinatie.
‘De omzetting van een stof in een andere stof, verschillend in karakteristieken, verandert stoffen die juridisch onzuiver zijn in zuivere stoffen, en verandert stoffen die verboden zijn in legale en toegestane stoffen. Bijgevolg beschouwen de religieuze rechtsgeleerden de omzetting van onderdelen van een varken tot gelatine als voldoende om toe te laten aan oplettende moslims om vaccins die gelatine van varkensoorsprong te ontvangen en om medicijnen verpakt in gelatine capsules in te nemen.’
Deze aanbeveling wordt aanvaard door de meeste moslims in een groot deel van de wereld. Binnen de moslimgemeenschap bestaat echter een grote diversiteit aan opvattingen. Vandaar dat sommige ouders/jongeren het vaccin dat gelatine van varkensoorsprong bevat wel als verboden kunnen beschouwen. Het Priorix vaccin is een alternatief, maar kan niet gratis worden aangeboden via de vaccinatiekorf van de Vlaamse Overheid. Priorix bevat geen varkensgelatine.
Voor personen die de Joodse wet naleven
In het Verenigd Koninkrijk stelt Rabbi Abraham Adler, Kashrut* and Medicines Information Service, dat er volgens de Joodse wetten geen bezwaar is tegen bestanddelen van varkens of andere dieren die niet via de mond worden ingenomen. Dit omvat vaccins, injecties, suppositoria, crèmes en zalven.
[*Kashrut is het deel van de joodse wet dat betrekking heeft op welk voedsel wel en niet gegeten mag worden, hoe dit voedsel moet worden bereid en hoe het moet worden gegeten.]
Het onderzoek van Carine Asnong, CLB-arts, ‘De orthodox joodse gemeenschappen in Antwerpen: een ondergevaccineerde risicogroep’, voorgesteld naar aanleiding van de Gezondheidsconferentie Vaccinaties in 2012 somt verschillende redenen van ondervaccinatie op. Haar onderzoek toont dat religieuze overtuiging geen reden is om niet gevaccineerd te worden in deze subgroep.
VWVJ september 2015 – update april 2024
- We gaan ervan uit dat ouders het beste willen voor hun kinderen. In eerste instantie gaan we niet uit van verwaarlozing (een vermoeden van verwaarlozing zal eerder blijken uit het samenleggen van/met andere signalen).
- Ga na waarom ouders weigeren. Is dit door angst, gebrek aan inzicht, of zijn er misschien nog andere redenen?
- Vertrek niet vanuit het idee dat je als hulpverlener zomaar weet wat goed is voor hen. Ga enigszins mee in de weerstand en probeer tot een compromis te komen.
- De ‘European Consensus Statement on hearing screening for pre-school and school-age children’ beveelt aan om een systematische gehoorscreening (ongeacht de aan- of afwezigheid van risicofactoren voor NS GV) te organiseren bij 4 à 7-jarige kinderen bij de start van de schoolloopbaan. Tegelijk stelt men hierbij dat deze screening een integraal deel dient uit te maken van een aanbod preventieve gezondheidszorg voor schoolgaande kinderen.
- In het eerste ontwerp van standaard gehoor richtte de aanbeveling zich naar een systematische gehoorscreening in de derde kleuterklas. Na overleg met de sector (resonantiegroep) werd dit echter als onhaalbaar beschouwd in het kader van de huidige CLB-organisatie, en vervolgens verplaatst naar het eerste leerjaar omwille van volgende argumenten:
- De organisatie van een systematische screening in de derde kleuterklas vraagt om een aanpassing van de CLB-opdracht in het decreet. Bijkomend brengt dit een extra consult met zich mee;
- De organisatie van een systematische screening in het eerste leerjaar vraagt ook om aanpassingen bij de huidige CLB-organisatie maar dit lijkt alleszins minder ingrijpend;
- De leeftijd van leerlingen uit het eerste leerjaar (5 à 7 jaar) sluit aan bij de leeftijdscategorie aanbevolen in de ‘European Consensus Statement on hearing screening for pre-school and school-age children’;
- De leeftijd 5 à 7 jaar is geschikt, gegeven de epidemiologie van neurosensorieel gehoorverlies en conductief verlies door OME. Men ziet de prevalentie van NS-gehoorverlies progressief stijgen tot de leeftijd van 5 à 6 jaar om vervolgens relatief stabiel te blijven.
(-> Voor meer uitleg over de resonantiegroep, zie “Totstandkoming van de standaard Gehoor”, p4)
Ja, laat het selectief consult doorgaan. Neem een audiometrie af volgens het aanbevolen protocol. Bij afwijkend resultaat kan je eventueel een otoscopie uitvoeren, alhoewel het niet in de beslisboom staat. Deze aanvullende info zal echter je verwijsbeleid niet beïnvloeden: bij een fail of een onbetrouwbaar resultaat mét tekenen van OME, blijft het aanbevolen beleid een doorverwijzing om een mogelijke NS GV (naast otitis media met effusie) uit te sluiten bij een kind met specifieke risicofactoren voor NS GV.
De screening heeft als doelstelling om ernstig aangeboren of verworven neurosensorieel gehoorverlies (NS GV) zo vroegtijdig mogelijk te detecteren, omdat een snelle detectie van NS GV positief is voor de verdere ontwikkeling en de integratie van het kind. Kinderen die geen neonatale screening kregen of die andere risicofactoren voor NS GV hebben, dienen daarom zo snel mogelijk gescreend te worden na de start van hun schoolloopbaan.
Bovendien is een systematische audiometrie niet aan te bevelen in de tweede kleuterklas omwille van de bijzonder hoge prevalentie van otitis media met effusie (OME) bij deze leeftijdsgroep (4 à 5-jarigen). Deze test is namelijk gevoelig voor OME. Het gehooronderzoek in het CLB heeft niet de bedoeling de lichte en voorbijgaande gehoordaling bij OME vast te stellen, maar wel om NS GV vroegtijdig op te sporen. Een systematische audiometrie op deze leeftijd zou daarom leiden tot een overmatig verwijs- of opvolgbeleid.
De afname zelf duurt ongeveer 2’30’’ per kind (om beide oren te testen), exclusief de conditionering. (-> Voor meer details, zie “Wetenschappelijke onderbouw voor het audiometrisch onderzoek in de CLB”, p19)
Neen, uit de beschikbare literatuur en data blijkt dat dit onvoldoende gebeurt. In het eerste levensjaar is er vaak aandacht voor de opvolging o.a. van de gehoorfunctie, maar in de praktijk blijkt dit nadien vaak te verwateren. Deze kinderen dienen met aandacht verder opgevolgd te worden, daar intra-uteriene CMV-infectie in de westerse landen de grootste oorzaak is geworden van verworven gehoorverlies bij kinderen.
Vragen naar risicofactoren | INDICATIE voor gehooronderzoek | GEEN INDICATIE voor gehooronderzoek |
1. Werd het gehoor van uw kindje kort na de geboorte getest door Kind en Gezin of in het ziekenhuis? | Antwoord “Neen” of “Weet niet” in afwezigheid van andere informatie (Kind en Gezin, mondelinge info van ouders…) | Antwoord “Ja”, ook indien buiten Vlaanderen getest, zolang de test in de eerste levensweken plaatsvond zonder actieve medewerking van het kind |
2. Heeft mama tijdens de zwangerschap van dit kindje een CMV-infectie gehad? CMV is cytomegalovirus | Antwoord “Ja”: Verhoogd risico voor neurosensorieel gehoorverlies bij: - CMV-infectie bij de moeder tijdens de zwangerschap, met bewezen infectie bij het kind kort na de geboorte (via bloedname) - CMV-infectie bij de moeder tijdens de zwangerschap zonder bijkomende informatie over infectie bij het kind bij de geboorte | Antwoord “Neen” of “Weet niet” Antwoord “Ja”: Geen verhoogd risico voor neurosensorieel gehoorverlies bij: - CMV-infectie bij de moeder tijdens de zwangerschap, maar met bewezen afwezigheid van infectie bij het kind kort na de geboorte (via bloedname) |
3. Is uw kindje veel te vroeg geboren? We bedoelen hiermee op 32 weken zwangerschap of eerder (= zeven maanden of korter) | Antwoord “Ja” (te toetsen aan de zwangerschapsduur geregistreerd door Kind en Gezin) Verhoogd risico voor neurosensorieel gehoorverlies bij: - ernstige perinatale complicaties: hypoxie, kunstmatige beademing, persisterende pulmonaire hypertensie, ernstige hyperbilirubinemie | Antwoord “Neen” of “Weet niet”, in afwezigheid van risicofactor “Ernstige prematuriteit” uit de data van Kind en Gezin |
4. Heeft uw kindje een bacteriële hersenvliesontsteking (meningitis) gehad? | Antwoord “Ja” Verhoogd risico voor neurosensorieel gehoorverlies bij: - Postnatale infectie geassocieerd aan neurosensorieel gehoorverlies, waaronder bacteriële meningitis | Antwoord “Neen” of “Weet niet” |
5. Heeft uw kindje een zwaar hoofdletsel (door bv. vallen of stoten) gehad? | Antwoord “Ja” Verhoogd risico voor neurosensorieel gehoorverlies bij: - rotsbeenfractuur of trauma van midden of binnenoor (eventueel met bloed- of vochtverlies langs het oor) - commotio labyrinthi (letsel thv het labyrinth gelegen in het rotsbeenbot) - acuut akoestisch trauma (bvb door sterk geluid van airbag die tegen het oor openspringt) | Antwoord “Neen” of “Weet niet” Antwoord “Ja”: Geen verhoogd risico voor neurosensorieel gehoorverlies bij: - hoofdtrauma zonder vermoeden van complicatie m.b.t. het oor |
6. Zijn er in uw familie personen met doofheid of ernstige slechthorendheid die erfelijk is (dus meestal van bij de geboorte of jonge leeftijd) | Antwoord “Ja” Verhoogd risico voor neurosensorieel gehoorverlies bij: - positieve familiale anamnese voor permanent gehoorverlies op kinderleeftijd (zelfs bij verre familieleden) - Otospongiose, erfelijke progressieve doofheid door verharding van het rotsbeenbot (waarin het labyrinth is gelegen) en benige fixatie van de stijgbeugel in het ovale venster - Syndroom geassocieerd met verworven gehoorverlies zoals neurofibromatose, osteoporosis, Usher syndroom, syndroom van Alport, metabole aandoening… - Neurodegeneratieve aandoeningen en neuropathies - Congenitale aplasie of agenesie van de cochlea, orgaan van Corti - Familiaal progressief neurosensorieel gehoorverlies | Antwoord “Neen” of “Weet niet” Antwoord “Ja”: Geen verhoogd risico voor neurosensorieel gehoorverlies bij: - slechthorendheid omwille van ouderdom |
- Controleer de gegevens van Kind en Gezin in LARS (luik risicofactoren). De elektronische registratie van de neonatale gehoortest afgenomen door Kind en Gezin gebeurt op een bijzonder betrouwbare wijze. Het kan echter gebeuren dat een kind niet door Kind en Gezin maar wel in het ziekenhuis werd getest. Dit is vaak het geval bij kinderen die kort na de geboorte in een speciale intensieve eenheid werden opgenomen (NICU-afdeling = Neonatale Intensive Care Unit). In dergelijke situatie wordt de testuitslag niet altijd geregistreerd door Kind en Gezin. Mogelijks kan het ook gebeuren dat er iets misgelopen is bij de koppeling van data tussen Kind en Gezin en LARS. Om deze reden wordt bij ontbrekende informatie van Kind en Gezin aangeraden om eerst bijkomende informatie bij de ouders in te winnen (zie vraag: Wat te doen bij ontbrekende informatie over indicatie voor een gehooronderzoek?).(-> Voor meer uitleg over de neonatale gehoorscreening in Vlaanderen, zie “Neonatale gehoorscreening in Vlaanderen en Wallonië”)
- Sinds een tiental jaren wordt ook in Wallonië en regio Brussel een systematische neonatale gehoortest aangeboden. Het screeningsprogramma is evenwel verschillend dan in Vlaanderen maar voldoet aan de voorwaarden. Tot op heden gebeurt de dataverzameling echter nog niet systematisch elektronisch (in 2014 werkten nog maar slechts de helft van de kraamklinieken met dergelijk systeem. Omwille van technische problemen moest er toen gestaakt worden met de implementatie in andere kraamklinieken). De VWVJ onderzoekt alleszins wat mogelijk is in termen van data-overdacht naar het CLB.(-> Voor meer uitleg over de neonatale gehoorscreening in Wallonië en regio Brussel, zie “Neonatale gehoorscreening in Vlaanderen en Wallonië”)
- Ook in het buitenland (zowel in omringende landen als buiten Europa) vindt er meer en meer een neonatale gehoorscreening plaats. Vaak gaat het om een andere test (OAE) dan in Vlaanderen maar deze voldoet aan de voorwaarden. Bevraag de ouders en ga na of ze weet hebben van een neonatale gehoortest (d.i. de afname van een gehoortest in de eerste levensweken en zonder actieve medewerking van het kind). De info van de ouders volstaat. Op basis hiervan mag je de info in LARS aanpassen (vermelding “Geen neonatale gehoortest” zo nodig wissen).
VWVJ - update mei 2016
Bij eerste kleuters dient een audiometrie afgenomen te worden bij het ontbreken van een neonatale gehoorscreening en/of in aanwezigheid van één of meerdere risicofactoren voor neurosensorieel gehoorverlies (NS GV). Indien deze info ontbreekt of onvolledig is, zal de aan- of afwezigheid van een neonatale screening een bepalende factor zijn in het al dan niet uitvoeren van de screening bij eerste kleuters.
1. INFO OVER NEONATALE GEHOORSCREENING ONTBREEKT:
- Volgens Kind en Gezin “Geen neonatale gehoorscreening” -> aanvullen aan de hand van info uit de CLB-vragenlijst rond risicofactoren en/of ouders bevragen:
- Indien ouders GEEN weet hebben van een neonatale gehoortest (d.i. de afname van een gehoortest in de eerste levensweken en zonder actieve medewerking van het kind) is AUDIOMETRIE aangewezen (via CLB of NKO-arts).
- Indien ouders WEL weet hebben van een neonatale gehoortest, mag u dit WEL geloven. Mogelijks gaat het om een kind dat kort na de geboorte in een speciale intensieve eenheid werd opgenomen en daar werd getest (NICU-afdeling = Neonatale Intensive Care Unit) of om een probleem bij de koppeling van data tussen Kind en Gezin en LARS. U mag de info in LARS als volgt aanpassen: vermelding “Geen neonatale gehoortest” wissen door op het prullenbakje ernaast te klikken. Ga verder na of het kind eventueel andere risicofactor(en) heeft zoals ernstige prematuriteit, CMV-infectie enz. In afwezigheid ervan hoeft er geen audiometrie afgenomen te worden.
- Het kind is niet gekend bij Kind en Gezin (geen icoon K&G in LARS bij luik “Risicofactoren”) -> bijkomende info bij ouders inwinnen (vragenlijst over risicofactoren nakijken en/of ouders contacteren) -> afhandelen als hierboven aangegeven.
2. INFO OVER (SOMMIGE) ANDERE RISICOFACTOREN ONTBREEKT: Vragenlijst niet (volledig) ingevuld of met vraagtekens: indien mogelijk, informatie mondeling (telefonisch) bij ouders inwinnen. Bij het ontbreken van betrouwbare info over één of meerdere van deze risicofactoren hoeft het kind NIET getest te worden zolang een neonatale gehoorscreening heeft plaatsgevonden. Voorbeelden van onduidelijke informatie waarvoor geen audiometrie hoeft afgenomen te worden:
- Hoofdtrauma zonder duidelijke info over de ernst ervan
- Onduidelijke familiale voorgeschiedenis
- Vraagteken bij CMV-infectie
- Vraagteken bij bacteriële meningitis
Het is NIET aangewezen om alle kinderen met ontbrekende info over één of meerdere risicofactoren systematisch te testen omdat dit tot een veel te hoog aantal verwijzingen wegens OME zou leiden. Enkel kleuters met duidelijke risicofactor(en) of zonder neonatale gehoorscreening moeten een audiometrie aangeboden krijgen.
- Ja, gedurende het ontwikkelingsproces van de standaard werd de haalbaarheid in kaart gebracht zowel in de eerste kleuterklas als in het eerste leerjaar. Beide protocollen werden proefgedraaid en vervolgens ingekort voor de beste verhouding tussen betrouwbaarheid en haalbaarheid.
- Het protocol vraagt een aanpassing van de huidige werking. Ga na, in overleg met je team en mogelijks ook op basis van trial and error, hoe dit binnen je centrum op de meest efficiënte manier vorm kan gegeven worden.
- De inspectie laat toe om het gehooronderzoek geïsoleerd (los van het algemeen consult) uit te voeren, al dan niet in combinatie met een vaccinatiemoment.
Het oorspronkelijk VWVJ-protocol, gebruikt voor een haalbaarheidsonderzoek bij 2e kleuters, combineerde het principe van drempel en screeningsaudiometrie, niet om de werkelijke gehoordrempel van een kind te bepalen, maar wel om na te gaan of een kind de tonen op 1000, 4000 en 500 Hz (links en rechts afzonderlijk) met een intensiteit van 30 dB of lager kan horen. Dit protocol was afgeleid van de gouden standaard methode van Hughson-Westlake (de zogenaamde “Ten down, five up”), waarbij de geluidssterkte wordt verminderd totdat de toon niet meer hoorbaar is om weeral luider aangeboden te worden.
Uit de haalbaarheidsstudie bleek dat het oorspronkelijk protocol verkort kon worden (zie figuur 1). Bij het voorliggende ‘verkorte’ protocol werd echter de omweg tot een zachte toon - die net niet meer hoorbaar is - expliciet behouden, omdat dit de betrouwbaarheid van het testresultaat verhoogt.
Figuur 1: Het oorspronkelijk VWVJ-audiometrieprotocol
Het oorspronkelijk protocol: de groene pijlen geven het parcours aan wanneer de aangeboden toon wordt gehoord, de rode pijlen wanneer de toon niet wordt gehoord. De eindscore wordt als PASS of FAIL aangegeven op het einde van het traject. De 5-up tussenstappen van de Hughson-Westlake methode maakte dat een kind heel veel tonen aangeboden kreeg (tot 13 tonen per oor en per frequentie). In een hypothetische situatie kan dit voor 2 oortjes oplopen tot 78 toonaanbiedingen. Uit de haalbaarheidsstudie bleken dit er niet zoveel te zijn maar wel gemiddeld een 30-tal, wat nog steeds te veel is. Daarom werd een vereenvoudiging doorgevoerd die gestuurd werd door:
- De studie van het aantal kleuters dat op de diverse eindpunten van de respectieve pathways uitkwam;
- Een kwalitatieve studie van de geregistreerde data (klinische informatie, otoscopie, tympanometrie, gouden standaard onderzoek) van de kleuters die door de vereenvoudiging van de audiometrie als ‘fout-positief’ of ‘fout-negatief’ zouden worden beoordeeld;
- Een vergelijking van de sensitiviteit en specificiteit van het lange versus het verkorte protocol en het korte protocol versus een gouden standaard onderzoek.
Deze analyse leverde het voorliggende ‘verkorte’ protocol (zie figuur 2). De omweg die via de lagere frequenties wordt gemaakt, verhoogt de betrouwbaarheid van het testresultaat en werd om die reden expliciet behouden.
Figuur 2: het finale 'verkorte' audiometrieprotocol
Met het finale audiometrieprotocol van de standaard gehoor wordt op een korte maar betrouwbare wijze nagegaan of leerlingen uit de eerste kleuterklas een toon met een geluidsintensiteit van 35 dB HL (al dan niet) horen op 1000 Hz en 4000 Hz links en rechts. Bij leerlingen uit het eerste leerjaar geldt een waarnemingsdrempel van 30dB HL. Het resultaat van het CLB-onderzoek volgens dit protocol is dus NIET te vergelijken met een audiogram afgenomen volgens de state of the art, zoals bvb. door een NKO-arts, maar wel voldoende om de vooropgestelde doelstellingen van de standaard gehoor te bereiken en leerlingen gericht door te verwijzen. (-> Voor meer details, zie “Wetenschappelijke onderbouw voor het audiometrisch onderzoek in de CLB”)
- Neen, de nieuwe CLB-audiometrieprotocollen zijn gebaseerd op dB HL (decibel Hearing Level) waarbij het referentiepunt voor 0dB HL overeenkomt met de drempel die door de helft van een populatie van normaalhorende jongvolwassenen wordt gehoord.
- Ter info: bij dB SPL (decibel Sound Pressure Level) komt het referentiepunt voor 0dB SPL wel overeen met geen geluid. 0dB HL komt eigenlijk overeen met 20dB SPL. Dit verklaart waarom normaalhorende volwassenen ook vaak in staat zijn om een signaal met een negatieve geluidssterkte (bvb -5 of -10 dB HL) degelijk te horen.
- Uiteraard is dit moeilijker voor jongere kinderen. Maar in een geluidsdichte cabine is het mogelijk dat een aandachtig kind dit ook hoort. Echter is wel het advies om de deur van de geluidsdichte cabine open te houden, gezien het protocol niet werd ontwikkeld voor een afname in een geluidsdichte cabine.
- Bij de CLB-audiometrieprotocollen moet er bij “0dB” dus wel een geluid aangeboden worden, terwijl bij “Geen geluid” geen signaal verzonden wordt.
(-> Voor meer info hieromtrent, zie trainingssessie Spelaudiometrie)
- Een afwijkend audiogram vraagt om een controle van de gehoorgang en het trommelvlies door middel van een otoscopie. Omwille van de praktische organisatie worden deze twee onderdelen van een gehooronderzoek soms op twee verschillende tijdstippen afgenomen. Bij voorkeur vindt een controle met een otoscopie ten laatste één tot twee weken na de audiometrie plaats.
- De CLB-inspectie laat toe om de gehoorscreening buiten het consult te organiseren, eventueel samen met de vaccinatie.
Nee, het protocol werd niet ontwikkeld voor een testafname in een geluidsdichte cabine. Verander de drempelwaarde niet, maar laat de deur van de cabine open staan en volg het protocol zoals omschreven.
Maak hierrond afspraken binnen uw centrum. Weeg pro en contra af. Weet alleszins dat - in het kader van terugbetaling - het niet noodzakelijk is om via de huisarts de leerling door te verwijzen naar de NKO-arts, op voorwaarde dat het RIZIV-nummer van de CLB-arts op de verwijsbrief vermeld staat en dat deze brief in het tweevoud wordt meegegeven. Indien u liever vermijdt dat een brief met inhoudelijke informatie naar de mutualiteit wordt verzonden, kunt u volgende werkwijze volgen:
- Een verwijsbrief uit LARS (met inhoudelijke info) gericht naar de NKO-arts;
- Een gehandtekende brief met het RIZIV-nummer van de arts, waarop aangevinkt staat dat NKO-controle nodig is (zie format van RIZIV): deze brief is er om verhoogde terugbetaling te bekomen. Dit kan op voorwaarde dat deze tweede brief gehecht wordt aan het getuigschrift voor verstrekte hulp van de NKO-arts én dat de patiënt een GMD heeft.
Aan leerlingen van het eerste leerjaar bieden CLB DTPa-IPV aan. Afhankelijk van de studie wordt na een vijfde dosis DTPa een zwelling met een diameter van > 50 mm vastgesteld bij 8-37% van de gevaccineerden. Grote kans dus dat de huisarts of kinderarts hierover een vraag krijgt. In een notendop:
- De uitgebreide rode zwelling rond de injectieplaats ontstaat binnen de 48 uur na vaccinatie en verdwijnt na 4 à 5 dagen zonder restlestels;
- Een ELS na vaccinatie ziet er indrukwekkend uit. Als het niet herkend wordt, kan het verkeerdelijk gediagnosticeerd worden als erysipelas, met onnodige behandeling met antibiotica tot gevolg;
- Erysipelas wordt in tegenstelling tot ELS gekenmerkt door een acuut begin, scherp begrensde drukpijnlijke rode zwelling en is geassocieerd met veralgemeende symptomen (bv frissons, algemene malaise, nausea en braken);
- Er is geen reden om na een ELS in de toekomst niet meer te vaccineren met een gelijkaardig vaccin.
Zie Standaard Vaccinaties rubriek 4.8.1.1 voor meer uitleg en referenties.
Wanneer een jongere een arts raadpleegt, kan hij gewoon afrekenen. Met het getuigschrift van verstrekking bekomen de ouders de terugbetaling via hun mutualiteit. Zo gaat het gewoonlijk.
Soms is het niet opportuun dat de jongere de ouders op de hoogte brengt van de raadpleging. De arts heeft dan het recht gebruik te maken van de derdebetalersregeling. De arts regelt de verloning in dat geval rechtstreeks met het RIZIV.
Een omzendbrief van maart 2009 van het RIZIV beschrijft immers dat bij uitzondering de derdebetalersregeling kan toegepast worden bij bvb. raadplegingen. Dit kan ondermeer als "de verzekerde niet onmiddellijk kan betalen en een uitgestelde betaling niet mogelijk of niet aangewezen is om sociale redenen" (5e punt van de omzendbrief). Zo bvb. als het gaat om "rechthebbenden [in dit geval: de jongere] die om deugdelijke redenen wensen dat de factuur niet ter betaling wordt aangeboden aan de gerechtigde [in dit geval: de ouder] die het recht doet ingaan".
Vaak is de jongere en soms ook de arts niet op de hoogte van deze mogelijkheid. Indien toepasselijk kan het CLB de jongere hier alvast over informeren.
Bron: Artikel in Artsenkrant van 20 november 2009 n.a.v een parlementaire vraag hierover.
VWVJ november 2009
Voor een persoon die wellicht pacemaker-dependent zal worden, is het niet wenselijk een studierichting aan te vatten waar de kans op elektromagnetische interferentie (EMI) zeer reëel is, bv. de optie 'lastechnieken', ook al worden er allerlei veiligheidsvoorschriften nageleefd.
Het is aan de behandelende cardioloog om uit te maken of de cliënt naar alle waarschijnlijkheid pacemaker-dependent wordt of niet. Cliënt en cardioloog kunnen beroep doen op gespecialiseerde teams, bv. binnen universitaire settings, om het gepersonaliseerd advies verder te onderbouwen.
Voor een meer uitgeschreven advies (met vermelding van bronnen), zie bijlage.
VWVJ, juni 2012
Hieronder vind je het antwoord dat we vooral formuleerden vanuit het aanbevelenswaardig handboek van het Rode Kruis-Vlaanderen: 'Help, eerste hulp voor iedereen' (editie van 2007).
Mag er op school medicatie worden toegediend of niet?
In antwoord op deze vraag willen we vertrekken vanuit enkele wettelijke gegevens omtrent ‘eerste hulp en dringende verzorging aan de slachtoffers van een ongeval of ongesteldheid’:
- In België is iedereen verplicht hulp te verlenen aan een persoon in nood. Dit geldt overal waar een persoon in groot gevaar is en voor zover de eerstehulpverlener zelf geen gevaar loopt. Je bent verplicht de hulp te bieden die je kent en die je kan geven. (1)
- Het toedienen van geneesmiddelen valt niet onder eerste hulp. Het geven van geneesmiddelen is voorbehouden aan artsen, apothekers en andere medische beroepsgroepen. Alle andere personen die geneesmiddelen geven, zijn strafbaar. (1)
Vandaar:
- Verantwoordelijken in een school mogen geen medicatie toedienen aan een kind. Dit kan wél bij een duidelijke (schriftelijke) instructie van de ouders of op voorschrift van een arts. (1) In die omstandigheden ligt de verantwoordelijkheid dan immers bij de arts of bij de ouders als wettelijke vertegenwoordiger van het kind.
Is er dan een plaats voor medicatie in de eerstehulpkoffer?
Uit voorgaande mag blijken dat er inderdaad geen plaats is voor medicatie in de eerstehulpkoffer. Voor sommige scholen kan dit wellicht een hele wijziging betekenen en is goede communicatie hierover naar personeel en ouders (via o.a. het schoolreglement) zeer wenselijk.
Ter aanvulling:
Daarnaast is de inrichtende macht (I.M.) van de school als werkgever (van het schoolpersoneel) verplicht het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (ARAB) en de Codex over het welzijn op het werk te doen naleven. De Codex, boek I, titel 5 (eerste hulp), art. I.5-4 en I.5-5 bespreekt 'de middelen' voor eerste hulp , met name het basismateriaal en de verbanddoos. Hierin staat dat de werkgever, na advies van de preventieadviseur-arbeidsarts (van de dienst voor preventie en bescherming op het werk waar de werkgever bij is aangesloten) en het Comité, bepaalt:
- welk basismateriaal noodzakelijk is,
- de inhoud van de verbanddoos,
- de plaats waar dit materiaal zich bevindt,
- of aanvullingen noodzakelijk zijn.
Verdere aanwijzingen lezen we via de FOD:
- een indicatieve lijst van de inhoud van de verbanddoos is beschikbaar in een brochure gesteund op de praktische aspecten van de eerst hulp.
- het wordt afgeraden medicijnen in de verbanddoos te stoppen, zelfs niet deze die zonder medisch voorschrift verkrijgbaar zijn.
Bronnen:
- 'Help, eerste hulp voor iedereen', Rode Kruis-Vlaanderen
- website van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg over 'Eerste hulp bij ongevallen' met de desbetreffende regelgeving.
P.S.: Wie de originele wetteksten omtrent de toediening van medicatie wil nalezen, kan dit via juridat.be:
- K.B. nr. 78 van 10/11/1967: Wet op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (ex-Wet op de geneeskunst): bepaalt in art. 4 dat enkel artsen en apothekers geneesmiddelen mogen verstrekken aan het publiek (art. 4,§1, 2e lid spreekt letterlijk van de 'terhandstelling, zelfs kosteloos, van geneesmiddelen')
- K.B. van 18/06/1990 houdende de lijst van de handelingen die door een arts aan een verpleegkundige kunnen worden toevertrouwd: deze omvat het toedienen van geneesmiddelen (op voorschrift van de arts)(niet-verpleegkundigen die deze handeling uitvoeren, oefenen onwettig het beroep uit ... )
- uit volledigheid dient ook nog het K.B. van 12/01/2006 omtrent de zorgkundigen vermeld te worden: 'zorgkundige' is nu een erkend beroep. Onder toezicht van een verpleegkundige mogen zij orale medicatie toedienen die werd klaargezet door de verpleegkundige of via een verdeelsysteem binnen een zorginstelling. Deze bepaling kan van toepassing zijn in o.a. scholen voor bijzonder onderwijs of MFC's. Opvoeders, verzorgenden e.d. kunnen een overgangsregeling vragen voor erkenning van zorgkundige zodat ze deze handeling wettelijk mogen stellen.
Bovenstaande aanbeveling kwam tot stand vanuit intern overleg in de VWVJ en intern overleg in het CLB Groeninge. Volgende documenten kunnen de communicatie naar scholen over deze aanbeveling (en omtrent eerste hulp en medicatie in 't algemeen) ondersteunen:
- Al dan niet medicatie toedienen op school?
- Attest medicatie in te vullen door de behandelend arts (en/of ouders)
- Eerste hulp op school
- Eerstehulpkoffer in beeld
VWVJ april 2008 - gewijzigd augustus 2021 na raadplegen website FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.
Enkel voor Rilatine° en Equasym XR° is terugbetaling voorzien
Vanaf 1 september 2004 wordt Rilatine° 10 mg terugbetaald voor jongeren vanaf 6 jaar t.e.m. 17 jaar in het kader van een behandeling voor ADHD. Een rapport van kinderneuroloog of kinderpsychiater dient voorgelegd. De terugbetaling wordt toegestaan voor maximaal 6 maand. Hernieuwing van de terugbetaling kan voor 12 maand, mits een evolutierapport van de bovenvermelde specialisten dat het voortzetten rechtvaardigt.
In het Belgisch Staatsblad van 14 december 2004 verscheen een interpretatieregel i.v.m. het voorschrijven van Rilatine°. Ook geneesheren specialisten in pediatrische neurologie zijn nu gemachtigd het benodigde rapport op te stellen in het kader van de terugbetaling. Lees meer in het uittreksel van het Staatsblad.
Vanaf eind 2005 wordt ook 'Rilatine° met verlengde werking' (Rilatine MR 20 of 30 mg) terugbetaald, onder gelijkaardige voorwaarden zoals hierboven bepaald en mits vooraf minstens gedurende 6 maand met Rilatine 10 mg werd behandeld. Lees meer in een uittreksel van het Belgisch Staatsblad van 20 oktober 2005.
Op 18 april 2014 verscheen in het Belgisch Staatsblad de bevestiging van de erkenning van Equasym XR° (10, 20 of 30 mg) in de lijst van terugbetaalbare medicamenten voor de behandeling van ADHD. De voorwaarden voor terugbetaling zijn dezelfde als voor Rilatine°.
PS: Equasym XR° bevat (evenals Rilatine°) methylfenydaat hydrochloride. Equasym XR is een vorm met gereguleerde afgifte, waardoor het geneesmiddel gedurende een tijdsperiode die overeenkomt met de schooldag (8 uur) geleidelijk wordt afgegeven.
Is er wetgeving die scholen verplicht om over een EHBO-verzorgingslokaal te beschikken voor leerlingen? En wie kan de scholen daar concreet verder over adviseren?
De wetgeving die van toepassing is voor scholen, is deze die geldt voor alle plaatsen waar werknemers zijn tewerkgesteld: nl. “het Koninklijk besluit van 28 april 2017 tot vaststelling van boek I, Algemene beginselen van de codex voor het welzijn op het werk" (B.S. 02.06.2017).
Titel 5 van boek I van de codex gaat over 'Eerste hulp'. In art. I.5-2. wordt het volgende aangestipt:
“De werkgever waakt erover dat de maatregelen bedoeld in §1 kunnen toegepast worden op aannemers, onderaannemers en andere personen die aanwezig zijn op de arbeidsplaats.”
D.w.z. dat de maatregelen (bv. het overbrengen naar een verzorgingslokaal) niet enkel van toepassing zijn op het personeel van de school maar ook op de leerlingen (zijnde ‘andere personen die aanwezig zijn op de arbeidsplaats’).
Wat de minimumvereisten zijn voor dergelijk verzorgingslokaal vind je via de hierna volgende links (o.a. min 500 lux, 20°).
De externe aanspreekpersoon die scholen kan adviseren over de concrete maatregelen is de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, intern is dit de interne preventieadviseur (en het CPBW)
Voor de gedetailleerde informatie over de wetgeving i.k.v. verzorgingslokaal voor eerstehulp en interpretaties, zie:
- Koninklijk besluit van 28 april 2017 tot vaststelling van boek I, Algemene beginselen van de codex voor het welzijn op het werk (te lezen vanaf p. 57) (via de website van het Belgisch Staatsblad)
- Brochure 'Eerste hulp op het werk' voor werkgevers, preventieadviseurs, … (via werk.belgie.be)
VWVJ - update 2021
In 2018 werd de nieuwe regelgeving voor leerlingenbegeleiding door scholen en CLB gepubliceerd. Hiermee werd ook het “Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de inrichting en de uitrusting van de infrastructuur voor de uitvoering van medische consulten door de centra voor leerlingenbegeleiding van 14/11/2008” opgeheven.
In het “Besluit van de Vlaamse Regering tot operationalisering van de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding van 01/06/2018 "wordt het volgende vermeld:
- HOOFDSTUK V. — Infrastructuur en uitrusting in het kader van leerlingenbegeleiding
Art. 18
Om de persoonlijke privacy te kunnen garanderen in de ruimte die gebruikt wordt voor leerlingenbegeleiding, waarborgt de inrichting van de ruimte de auditieve privacy, waarbij een ander een gesprek niet kan afluisteren of begrijpen, en de visuele privacy, waarbij inkijken uitgesloten is zodat een ander persoon niets kan zien.
Art. 19
Met behoud van de toepassing van artikel 18, zijn de criteria vermeld in de standaarden jeugdgezondheidszorg en het Draaiboek Infectieziekten CLB, richtinggevend voor de ruimte die gebruikt wordt voor de systematische contacten en het vaccineren.
Art. 20
Het centrum maakt gebruik van het nodige materiaal om zijn opdrachten, vermeld in de standaarden jeugdgezondheidszorg, het Draaiboek Infectieziekten CLB en de protocollen van de projectgroep Protocollering en Diagnostiek uit te voeren.
De omzendbrief "Operationalisering van de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding" van 14/06/2019 concretiseert verder het Art. 18 uit het BVR. In puntje 5 wordt verder beschreven dat:
- tijdens een gesprek, een ander persoon wel iets mag horen maar het gesprek niet mag kunnen afluisteren en begrijpen wat er precies gezegd wordt;
- een ander persoon niet kan zien wie zich in de ruimte bevindt.
In dezelfde omzendbrief lezen we onder punt 2 (toelichting Art. 2 van het BVR) wat de decreetgever minimaal verwacht van CLB's en scholen in de uitvoering van het begeleidingsdomein preventieve gezondheidzorg, met name het actief meewerken van scholen aan de organisatie en uitvoering van de systematische contacten en de vaccinaties door het CLB. Als voorbeeld wordt o.a. gegeven: afspraken maken over het gebruik van de lokalen waar de contacten doorgaan.
Waar dien je, rekening houdend met de Standaarden en het Draaiboek Infectieziekten, (bijkomend aan Art. 18) op te letten bij de keuze van een lokaal voor het systematisch contact?
Veilige ruimte
Het lokaal, de uitrusting ervan en het medisch materiaal moeten beantwoorden aan de vereisten van de algemene hygiëne, van het comfort en de veiligheid van de personen op het vlak van:
- de natuurlijke en kunstmatige verlichting;
- de vloeren en wanden;
- het meubilair.
Om het infectierisico te beperken, worden de volgende algemene regels nageleefd:
- niet-poreuze, bestendige en gemakkelijk te onderhouden materialen gebruiken;
- het meubilair en de uitrustingen tot het strikt nodige beperken;
- ergonomisch en gemakkelijk te onderhouden materiaal en uitrustingen voorzien;
- bron en reservoir van micro-organismen of allergenen vermijden (bv. planten, tapijten,…).
Rustige ruimte
Rustige ruimte waarin visuele en auditieve prikkels beperkt zijn zodat de leerling niet afgeleid wordt.
De audiometrie wordt afgenomen in een rustige ruimte waarin de waarnemingsdrempel van de onderzoeker gelijk is of maximaal 10 dB hoger ligt, dan zijn/haar waarnemingsdrempel in stille omstandigheden.
Voor de afname van de SPIN-test vormt gering omgevingslawaai, zelfs met kortdurend stoorgeluid, geen probleem.
Grote en geëquipeerde ruimte
Een ruimte die voldoende groot is om de noodzakelijke afstand te respecteren die nodig is om het verzicht van de leerling te onderzoeken (3 à 6 m afhankelijk van de gebruikte test).
Het lokaal bevat bovenop het testmateriaal een lavabo (handhygiëne), een plaats waar de leerling zich (met respect voor privacy) kan omkleden, stopcontacten en een goede internetverbinding.
Verlichte ruimte
Om het verzicht op een kwaliteitsvolle manier te onderzoeken, dient de test belicht te worden met een homogene verlichting van 500 lux zonder lichtreflectie. Dit kan via spotverlichting (twee 100 Watt spotlampen met een grote spreidingshoek die de kaart schuin van boven van ongeveer twee meter afstand bestralen).
Voor het onderzoek van het dieptezicht dient minimaal 1000 lux homogeen licht (zonder lichtreflectie) te schijnen op de test.
Voor het kleurzinonderzoek dient bijkomend de test belicht te worden door wit licht met een minimale lichtsterkte van 1500 lux.
Warme ruimte
In het lokaal waar de leerlingen ontkleed zijn, moet de regelbare verwarmingsinstallatie, bij alle weersomstandigheden, een temperatuur van +22° C kunnen voorzien;
Vaccinatie
Indien gevaccineerd wordt zijn er 2 bijkomende aandachtspunten, nl. de mogelijkheid om een leerling die dreigt flauw te vallen, comfortabel neer te leggen en een ruimte waar leerlingen tot 15 minuten na vaccinatie onder toezicht van een volwassene kunnen wachten zonder dat ze hiervoor de trap dienden te nemen.
VWVJ-bespreking februari 2022
Kan het gebruik van drinkbussen met een sportdop een nefaste invloed hebben op de gebitsontwikkeling of op de zuigreflex bij kinderen?
Roos Leroy (tandarts-parodontoloog en wetenschappelijk medewerker VWVJ, KUL en UGent) antwoordt:
Voor zover mij bekend is er geen prospectief onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke invloed van een drinkbus met sportdop op de ontwikkeling van het gebit van kinderen of op de zuigreflex van kinderen.
Wat de invloed van de sportdop op de gebitsontwikkeling betreft, heeft overleg met orthodontisten me geleerd dat die invloed wellicht zeer beperkt tot nihil is, zolang een kind niet – bij wijze van spreken - de hele dag aan die sportdop aan het zuigen is en het gebruik dus beperkt blijft tot een paar minuten per dag. Een invloed op tandstand en gebitsontwikkeling kan je maar "bereiken" als er een hoge frequentie, een hoge kracht en een lange duur is van de "afwijkende" gewoonte, denken we maar aan een duim die met grote kracht aangezogen en tussen de tanden geklemd wordt, gedurende meerdere uren per etmaal.
In het kader van preventie is het van groter belang om voldoende aandacht te hebben voor de inhoud van die drinkbus. Als kinderen drie hoofdmaaltijden per dag nuttigen, is er echt geen reden waarom die drinkbus suikerhoudende dranken zou bevatten. Het is belangrijk dat ouders, kinderen en leerkrachten ervan overtuigd zijn dat ook bij de schoolgaande jeugd water de beste dorstlesser is. Vaak beseffen ouders niet dat ook Fristi-like dranken, fruitsappen, chocolademelk, ... veel suiker bevatten.
Frequent aanbieden van suikerhoudende dranken en voedsel kan resulteren in het ontstaan van cariës (gaatjes) in de tanden. Cariës kan op zijn beurt weer aanleiding geven tot tandpijn, vervelende ervaringen bij de tandarts, (melk-)tanden die vroegtijdig verloren gaan. Kortom: beter voorkomen dan genezen.
Overleg met logopedisten leert het volgende: als de dop bij het drinken tussen de lippen en de tanden wordt gehouden, dan kan de tong een normale slik uitvoeren. Ligt de dop echter op de tong, dan krijg je daardoor een afwijking van de gewone slikact. Of een sportdop tot een ‘habituele’ foute slikact kan leiden, lijkt twijfelachtig. Het kan uiteraard een foutieve gewoonte verder in stand houden.
VWVJ, februari 2008
Bij het vaccineren in de dorsogluteale streek, bestond de mogelijkheid om de arteria gluteae aan te prikken. Aspiratie (het optrekken van de zuiger alvorens de vloeistof in te spuiten om te controleren of een groot bloedvat is aangeprikt) is niet noodzakelijk omdat er geen grote bloedvaten aanwezig zijn ter hoogte van de aanbevolen injectieplaats, met name de deltoideusspier en de anterolaterale zijde van de dij, en omdat een vaccinatietechniek met aspiratie pijnlijker zou zijn.
Mocht er zonder aspiratie toch bloed in de spuit verschijnen, dan moet men het vaccin niet inspuiten, maar de spuit en naald terugtrekken, de naald vervangen door een nieuwe en de vaccinatie opnieuw uitvoeren met hetzelfde vaccin. Deze aanbeveling berust op de aanname dat bij het aanprikken van een groot bloedvat vanzelf bloed in de spuit verschijnt (ook zonder aspireren), en dat een kleiner bloedvat door de naald wordt kapot geprikt waardoor geen bloed in de spuit komt.
Bron:1. Burgmeijer R, Hoppenbrouwers K. Handboek vaccinaties, deel A (Theorie en uitvoering). Van Gorcum, 20112. CDC. General recommendations on Immunization, Recommendations of the Advisory Committee on Immunization Practices (ACIP), 2011. MMWR 2011;60(2);1-64
VWVJ Standaard Vaccinaties 2013 - deel 4.6.7
Dossiers van ONE (Office de la Naissance et de l’Enfance) kunnen niet opgevraagd worden. In sommige steden bestaan er afspraken tussen CLB en ONE-regioverpleegkundigen om vaccinatiegegevens door te geven. In Vaccinnet zijn alle inwoners van Vlaanderen en het Brussels hoofdstedelijk gewest met een rijksregisternummer of een BIS-nummer (vb asielzoekers) te vinden. In sommige gevallen kan men ook een aantal inwoners van de Franstalige gemeenschap in Vaccinnet vinden. Als bijvoorbeeld een Vlaming verhuisd is naar de Franstalige gemeenschap, dan blijven de gegevens in Vaccinnet vermeld. Er zijn ook al enkele Walen toegevoegd voor zover Vaccinnet verwittigd werd van een medische relatie tussen vaccinator en gevaccineerde.
VWVJ - november 2013
Internationale wetgeving verplicht producenten van vaccins om ongewenste verschijnselen te documenteren, te analyseren en te rapporteren aan de registratieautoriteiten. Door het in kaart brengen van bijwerkingen kan voordurend de balans gemaakt worden tussen voor- en nadelen van een vaccin. Zeldzame bijwerkingen kunnen pas aan het licht komen nadat het vaccin op de markt is gebracht. Zelfs in een fase 3-studie is het aantal dosissen te klein om deze bijwerkingen op te merken.
In België bestaat een passief registratiesysteem van vermoedelijke bijwerkingen na vaccinatie voor gezondheidsbeoefenaars. Ongewenste verschijnselen na vaccinatie kunnen gemeld worden aan het BCGH (Belgisch Centrum voor Geneesmiddelenbewaking voor geneesmiddelen voor Humaan gebruik) door gebruik te maken van het zogeheten ‘gele formulier’, online in te vullen.
In Vaccinnet is een open veld voorzien waarin ernstige bijwerkingen gemeld kunnen worden. Het Vlaams agentschap Zorg en Gezondheid vraagt dat artsen hier de ernstige postvaccinale verschijnselen noteren waarvan zij zelf de diagnose hebben gesteld en waarvoor een mogelijk causaal verband wordt vermoed. Andere gebruikers van Vaccinnet kunnen, na het aanklikken van het vaccin, de bijwerking lezen. Zorgen omtrent vermoedelijke bijwerkingen die niet door de arts zelf werden vastgesteld, kunnen gemeld worden via vaccinnet at vlaanderen.be.
In de toekomst komt er wellicht een link via Vaccinnet naar de gele fiche zodat ernstige bijwerkingen maar één maal zouden gemeld moeten worden.
VWVJ Standaard Vaccinaties 2013 - deel 4.8.3
Deze vraag werd beantwoord door Dr. Heidi Theeten tijdens het Valentijn Vaccinatiesymposium in 2011. Hier volgt het geactualiseerde antwoord.
Let op:
- Intervallen tussen vaccins: Het vaccinatieschema loopt over minimum 8 maanden. Kortere schema’s compromitteren de lange termijn bescherming van de vaccins.
- Simultane toediening van vaccins: Tabel 7 toont welke vaccins die het CLB ter beschikking heeft, simultaan kunnen worden toegediend.
- Volgorde van de vaccins die CLB kunnen aanbieden moet afgestemd worden op het huidige risico op infectie:
o D en IPV < MenC < HPV, MMR, pertussis en HBV (als leerling uit endemisch gebied komt)
o Risico op besmetting met tetanus is afhankelijk van wondrisico en –verzorging.
Landen met een hoge en intermediaire prevalentie van chronische infecties met hepatitis B worden als endemisch beschouwd (zie figuur 1).
Figuur 1 Prevalentie van chronische infecties met hepatitis B virus, 2006
Prevalentie van HBsAg: donker groen: hoge prevalentie > 7% licht groen: intermediaire prevalentie 2-7% grijs: lage prevalentie
Voor concrete voorstellen van inhaalschema's: zie onder 'Wat is de richtlijn ' > 'Kerninfo' > 'Inhaalschema's voor kinderen en jongeren'
VWVJ Standaard Vaccinaties 2013 - deel 2.2.3
Volgens het Besluit van de Vlaamse Regering tot operationalisering van de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding (B.S.06/08/2018 ) moet de vaccinatiestatus worden nagegaan naar aanleiding van elk systematisch contactmoment (art. 3 t.e.m. 7) en biedt het CLB vaccinaties en inhaalvaccinaties aan (art. 9).
VWVJ september 2018
- Kan HPV-vaccin simultaan met andere vaccins gegeven worden?
- Hoelang moet gewacht worden om te vaccineren na een HPV-vaccinatie?
- Wat als een leerling (omwille van de coronapandemie) de tweede dosis HPV gemist heeft en het interval dat aanbevolen is in de bijsluiter overschreden is?
- Inhaalvaccinatie tegen HPV via CLB voor wie en hoe?
- Moet de vaccinatie tegen het hepatitis B virus (HBV) herstart worden indien het interval tussen 2 dosissen te lang is?
- Wat leert een titerbepaling na vaccinatie tegen HBV ons?
- Wanneer werd gestart met het vaccineren van zuigelingen tegen HBV?
- Minimaal te respecteren interval bij vaccineren van jongeren (van 11 t.e.m. 15 jaar) met 2 volwassen dosissen HBV
- Hoe HBV-vaccinatie inhalen anno 2012-2013?
- Een leerling wordt 15 jaar na de eerste dosis van de 2 voorziene dosissen tegen hepatitis B? Wat doe ik?
- Als vaccin tegen HBV bij geboorte en in totaal 3x vaccin tegen HBV in eerste levensjaar, is dit voldoende?
- Tot welke leeftijd mag DTPa-IPV toegediend worden?
- Wat met leerlingen die voor DTPa-IPV enkel 3 valide eerste inentingen kregen als zuigeling?
- Op welke leeftijd moet de laatste dosis van het basisvaccinatieschema tegen DTPa gegeven worden opdat de DTPa in het eerste leerjaar niet meer moet worden toegediend en een dTpa in het 3SO volstaat?
- Is een DTPa-IPV booster nodig in het eerste leerjaar indien het kind volgens het Nederlandse schema reeds een booster kreeg op 4 jaar?
- Is het aan te raden om bij het inhalen van de basisvaccinatie voor tetanos en difterie na de leeftijd van 12 jaar één van de dosissen Td te vervangen door dTpa?
- Hoelang wachten om dTpa (Boostrix°) te geven na een dosis dT (Tedivax°)?
- Wat als een leerling van het 3e secundair geen DTPa-IPV gehad heeft in het 1e leerjaar?
- Een leerling wordt 13 jaar tijdens het inhaalschema met Infanrix-IPV. Wat doe ik?
DE LEERLING NEEMT CHRONISCH ANTICOALGULANTIA. MOET IK HET VACCIN DAN SUBCUTAAN TOEDIENEN?
Eensluidende adviezen omtrent het vaccinatiebeleid bij patiënten die chronische anticoagulantia gebruiken ontbreken.
In de tandheelkunde bestaat wel uitgebreide literatuur over hoe om te gaan met patiënten die anticoagulantia gebruiken. De British Committee for Standards in Haematology (BCSH) stelt in haar richtlijn over hoe om te gaan met patiënten die op een onderhoudsdosering anticoagulantia staan en een tandheelkundige ingreep moeten ondergaan, dat de traditionele terughoudendheid ongegrond is en mogelijk ingegeven is door publicaties uit het verleden over ernstige nabloedingen. Die publicaties stammen uit de tijd dat de INR (International Normalized Ratio) nog niet was ingevoerd. In de richtlijn stelt de BCSH dat het risico op ernstige bloedingen bij patiënten met een stabiele INR van < 4,0 zeer gering is en dat daarom de antistollingstherapie niet moet worden onderbroken bij patiënten die bepaalde tandheelkundige ingrepen dienen te ondergaan.
Aan het subcutaan inspuiten van vaccins die normaliter intramusculair moeten worden gespoten, kunnen nadelen verbonden zijn. Er kunnen heftiger lokale reacties uitgelokt worden en de effectiviteit van het vaccin neemt af.
Gezien het feit dat bij tandheelkundige ingrepen aanzienlijk meer weefselschade optreedt dan bij een IM vaccinatie, gezien het feit dat casuïstiek over ernstige spierbloedingen ontbreekt en gezien de uiterst lage incidentie van spierbloedingen bij een te hoge INR, is de kans op het ontstaan van hematomen en spierbloedingen na een IM vaccinatie te verwaarlozen bij patiënten die coumarinederivaten gebruiken en van wie de INR binnen de therapeutische range valt. Uit voorzorg kan evenwel een dunne naald worden gebruikt en op de injectieplaats gedurende enkele minuten druk worden uitgeoefend (niet masseren).
Bron: Burgmeijer R, Hoppenbrouwers K. Handboek vaccinatie, Deel A. Van Gorcum, 2011
VWVJ - juli 2015
Een anafylactische shock is een acute levensbedreigende situatie die op zich het suikermetabolisme verstoort. Het behandelen van de anafylactische shock primeert. Adrenaline moet zo snel mogelijk worden toegediend en dit volgens de aanbeveling van de Hoge Gezondheidsraad.
VWVJ januari 2006 - nagelezen augustus 2010
De toegediende dosis vaccin moet aangepast worden aan de leeftijd, niet aan het gewicht. Wel kan het noodzakelijk zijn het vaccin met een langere naald toe te dienen bij kinderen met obesitas. Het is erg belangrijk dat de vaccins intramusculair worden toegediend indien dit zo vermeld staat in de bijsluiter. Een te korte naald kan tot een subcutane injectie leiden en zo een inefficiënte immuunrespons of een toename van de kans op het optreden van lokale bijwerkingen tot gevolg hebben. (Voor meisjes die meer wegen dan 90 kg en jongens die meer wegen dan 118 kg wordt een 38 mm naald aanbevolen i.p.v. 25 of 16 mm)
VWVJ januari 2006 - nagelezen augustus 2010 - aangevuld maart 2013
Alle vaccins van de korf van de Vlaamse Gemeenschap worden vanaf 1 september 2011 in een latexvrije verpakking geleverd. In de risico-analyse voor inhaalvaccinaties dient dan ook GEEN rekening meer gehouden te worden met latexallergie.
Nieuwsbrief 11 augustus 2011 + Nieuwsbrief 15 januari 2013
Lucht in de bloedsomloop kan een levensgevaarlijke situatie veroorzaken. Bij volwassenen ontstaan weliswaar pas verschijnselen als 50-100 ml lucht in de bloedbaan terecht komt. Bij een drukverschil van 4 mm Hg in een naald van 8 cm met 16 G kan 90 ml lucht in een bloedvat stromen, maar dit soort naalden wordt gebruikt om een centrale katheter te plaatsen, niet om te vaccineren.
In de vaccinatiepraktijk wordt aangeraden een grote luchtbel te verwijderen, zonder daarbij de zuiger zo ver door te drukken dat vloeistof uit de naald gespoten wordt. Het eindeloos tikken tegen de spuit om het laatste luchtbelletje te verwijderen is niet nodig.
Bron: Burgmeijer R, Hoppenbrouwers K. Handboek vaccinaties, deel A (Theorie en uitvoering). Van Gorcum, 2011
VWVJ Standaard Vaccinaties 2013 - deel 4.6.6
Kader betreffende de toestemming voor vaccinatie in het CLB Voorheen bepaalde het Ministerieel Besluit (MB) tot bepaling van het vaccinatieschema ten behoeve van de centra voor leerlingenbegeleiding (15/03/2004) dat het centrum de vaccinatie toedient nadat het hiervoor van de meerderjarige leerling of de ouders, de voogd of de persoon die de minderjarige leerling onder zijn hoede heeft de schriftelijke toestemming gekregen heeft. Het MB bepaalde ook dat de toestemming mag worden gegeven voor meerdere vaccinaties tegelijk, maar niet langer dan twee jaar geldig blijft. In 2011 werd het MB van 15/3/2004 opgeheven. In het BVR tot vaststelling van de operationele doelstellingen van de Centra voor Leerlingenbegeleiding van 3/07/2009 (B.S. 3/09/2009) wordt vermeld dat het CLB de vaccinaties toedient nadat de betrokkene schriftelijk wordt geïnformeerd over de aard en de bedoeling van de vaccinatie en het centrum daarvoor de schriftelijke toestemming heeft gekregen. In het BVR wordt niet vermeld wie die toestemming moet geven, voor hoeveel vaccins tegelijk toestemming kan gegeven worden noch hoelang de toestemming geldig is. Om de CLB te ondersteunen bij deze verandering, heeft de VWVJ een advies geformuleerd (zie bijlage 5: Toestemmingsprocedure voor vaccinatie in CLB, augustus 2011) . Dit advies werd nagekeken door Prof. Nys (medisch recht, KUL) en goedgekeurd door de verschillende CLB-netten. Wat het advies betekent voor de CLB-praktijk, verneem je in de antwoorden op de vragen gesteld door CLB. Vragen van CLB i.v.m. de toestemming tot vaccineren
- Kan er toestemming gegeven worden voor meerdere vaccinaties tegelijk?
- Is een schriftelijke toestemming voor "ontbrekende vaccins" geldig?
- Hoelang is een toestemmingsbrief voor vaccinatie geldig?
- Wie kan schriftelijk toestemmen voor vaccinatie? Kan een leerling dat?
- Zorgt het vermelden van de bijwerkingen van het vaccin op de toestemmingsbrief er niet voor dat de vaccinatiegraad zal dalen?
-
Volstaat de toestemming van één ouder om een leerling wiens ouders gescheiden zijn te vaccineren?
In het besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de operationele doelstellingen van de CLB 03/07/2009 wordt verwezen naar het ‘Draaiboek Infectieziekten voor CLB’ om te bepalen wat de maatregelen zijn die een school moet treffen in het kader van de profylaxe van besmettelijke ziekten.
Het draaiboek vermeldt in de "Maatregelen te treffen door de school in het kader van de profylaxe van infectieziekten" het volgende:
- Het is immers van belang dat de CLB-arts onmiddellijk kennis heeft van het vóórkomen van een infectieziekte bij een leerling. De schooldirectie neemt van zodra hij/zij verneemt of vermoedt dat een leerling of een personeelslid lijdt aan één van de hieronder opgesomde infectieziekten contact op met het CLB.
- Dit kan via melding rechtstreeks door ouders of leerling, door de behandelende arts of door de schooldirectie indien deze op de hoogte is gebracht.
- De schooldirectie kan geen initiatieven nemen zonder overleg met de CLB-arts over de te nemen maatregelen. Het behoort tot de taak van de CLB-arts, zo nodig na advies van het team Infectieziektebestrijding van het Departement Zorg, te bepalen welke maatregelen moeten getroffen worden op school in geval van een infectieziekte.
Kinderen mogen met luizen naar school. Maar wat als een leerling hoestend met besmettelijke tuberculose naar school komt? Algemeen kan men stellen dat de maatregel proportioneel moet zijn met de ernst van de aandoening. Een goede communicatie met school en ouders is van groot belang. Er zal aangepast advies gegeven worden, na eventueel overleg met het team infectieziektebestrijding, aan de school in functie van de aanwezige zieke leerling.
Het is belangrijk dat in het reglement van de school vermeld staat dat zieke kinderen niet op school horen en dat de school hier consequent de ouders over aanspreekt.
Schorsing is een tuchtmaatregel en kan dus in deze context niet worden toegepast.
VWVJ september 2014 – Update augustus 2023
Ja, dat mag.
Wanneer luizen in contact komen met water, klampen ze zich vast aan het haar en sluiten ze de openingen waarlangs ze ademen. Het is niet volledig uit te sluiten dat een enkele luis toch het haar loslaat en vrijkomt in het water. Een luis blijft op het water drijven (ze kunnen echter niet “zwemmen”) en kan zo eventueel op een ander hoofdje terechtkomen. Een badmuts kan dit kleine risico uitsluiten.
VWVJ maart 2011 – update augustus 2023
Een schorsing is een tuchtmaatregel waarbij de gesanctioneerde leerling het recht op onderwijs tijdelijk ontnomen wordt. Een school mag nooit een leerling schorsen omwille van een besmettelijke ziekte zoals de aanwezigheid van luizen. Alleen een CLB-arts kan bij besmettelijke ziekten beslissen welke maatregelen aangewezen zijn.
- Een besmetting met luizen is niet schadelijk.
- Een besmetting kan ook asymptomatisch verlopen. Daarom is het mogelijk dat niet alle leerlingen met hoofdluizen gekend zijn.
- Er is geen evidentie dat leerlingen met luizen thuis houden doeltreffend is.
Dus:
- Een leerling met luizen mag niet van school geweerd worden met als doel het risico op overdracht te minimaliseren.
Het is belangrijker om preventieve maatregelen te treffen, zie richtlijn Hoofdluizen.
Het CLB kan wel in overleg met de ouders van een leerling met luizen beslissen dat het nodig is dat deze leerling thuis blijft om behandeling mogelijk te maken. Het gaat steeds om uitzonderlijke situaties. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat iemand van buiten het gezin kan helpen bij de behandeling, maar dit enkel kan doen tijdens de schooluren. De leerling is dan gewettigd afwezig. Zo nodig kan het CLB hiervoor een attest opstellen.
VWVJ januari 2011 – update augustus 2023
Waarom komt de lijst van de “gezondheidsinspectie” niet overeen met de lijst van het draaiboek en waarom staan bepaalde infecties niet (meer) in het draaiboek?
- De lijst infectieziekten besproken in het "Draaiboek Infectieziekten CLB (2010)" komt niet volledig overeen met de lijst infectieziekten zoals vermeld in het Ministerieel Besluit van 19 juni 2009 tot bepaling van de infecties die gemeld moeten worden. Deze laatste lijst geldt voor alle artsen in Vlaanderen en niet alleen voor CLB-artsen. Vele infectieziekten die in deze lijst staan, zijn niet specifiek of onvoldoende relevant voor een CLB of een school en worden daarom niet besproken in het draaiboek (vb syfilis). Deze infectieziekten zullen in principe door andere artsen gemeld worden.
- Voor het draaiboek werd gekozen voor infecties die interessant of belangrijk zijn voor de specifieke CLB-/schoolsetting. Dat zijn enerzijds infecties die gemeld moeten worden aan het team infectieziektebestrijding. Anderzijds worden ook infecties besproken die niet gemeld moeten worden, maar waarvoor overleg met de arts van het team infectieziektebestrijding aangeraden kan zijn (vb. bof, rubella), of waarover de school graag ondersteuning door het CLB wenst (vb. hoofdluizen).
- De school moet dus niet alle infecties aan het CLB melden die in het ‘Draaiboek infectieziekten CLB’ voorkomen. In het document 'Maatregelen te nemen door de school in kader van profylaxe van infectieziekten' staan de infectieziekten die de school wel steeds aan het CLB moet melden
VWVJ november 2010 - update augustus 2023
Wipes kunnen gebruikt worden om een oppervlak (een onderzoekstafel, een tafel waarop vaccins gelegd worden) te reinigen en te ontsmetten. Een bevuild oppervlak (bijvoorbeeld met lichaamsvochten, al dan niet vermengd met bloed) wordt steeds in 2 tijden behandeld:
- eerst reinigen met een eerste wipe
- dan ontsmetten met een tweede wipe
Verschillende soorten wipes zijn momenteel op de markt. Ze verschillen in samenstelling (actief bestanddeel) en gebruiksvriendelijkheid. Wat de werkzaamheid betreft, is deze afhankelijk van het beoogde effect (reiniging of ontsmetting of beiden) en de micro-organismen die getest worden. Over het algemeen werd vastgesteld dat wipes op basis van quaternaire ammoniumverbindingen voornamelijk actief zijn tegen Pseudomonas aeruginosa, terwijl producten op basis van quaternaire ammoniumverbindingen + polymerische biguanides (*) een breder spectrum vertonen en ook actief zijn tegen Staphylococcus aureus. Deze verdienen daarom de voorkeur. Voorbeelden van dergelijke wipes zijn:
- 'Trionic D wipes' van Ebiox of Medimark
- 'Clinell Universal Sanitising Wipes' van Dialex Biomedica
Wipes die zuiver op basis van alcohol zijn, blijken in de praktijk veel minder werkzaam te zijn omwille van de zeer korte contacttijd door de snelle verdamping van alcoholen.
VWVJ december 2010 - update januari 2012 - update augustus 2023
Zie "Precisie en ijking weegschalen: enkele tips en overwegingen".
VWVJ februari 2013
Zie "Weegschalen en hun eigenschappen: afwegingen bij de aankoop".
VWVJ februari 2013
Wanneer men na berekening van de BMI wenst af te ronden tot op één cijfer na de komma gebeurt dit best als volgt: bv. 20.15 wordt naar onder afgerond en wordt 20.1 20.16 wordt naar boven afgerond en wordt 20.2 Dit is gewoon een mathematische consensus.
VWVJ november 2006
Diverse firma's brengen schijfjes op de markt. Of de hiermee bekomen BMI-waarden betrouwbaar zijn, is de vraag. Voor de gebruikers ervan is het daarom de moeite om de eigen berekening te toetsen aan het schijfje. Bij overeenstemming is er geen probleem.
Het gebruik van BMI-tabellen is toegestaan in zoverre de waarden inderdaad overeenstemmen met de waarden op de Vlaamse BMI-curven 2004. En: heeft men met de tabellen enkel de afkapwaarden voor overgewicht en obesitas of heeft men ook de waarden voor P50, P75 etc.?
Door het plotten op de curve zie je in een oogopslag de evolutie en de mate van overgewicht of obesitas. Dit is niet het geval wanneer je enkel de cijfertabellen gebruikt. Het gebruik van de curve is daarom klinisch nuttiger.
De Vlaamse BMI-curven vind je op de website van de Vlaamse Groeicurven.
VWVJ november 2006
Welke zijn voorwaarden en mogelijkheden om betrouwbaar te meten en te wegen (op verplaatsing incluis)? In bijlage lees je meer over materiaalkeuze en de aanbeveling voor gebruik.
VWVJ december 2005
De verwijs- en beleidscriteria voor grote gestalte zijn, net zoals deze voor een te kleine gestalte, uitgetekend in een beslisboom (zie Standaard Groei en Puberteit deel 2 p.33 en 'Groeipaket'). In de stuurgroep van de Vlaamse Groeistudie is men tot de consensus gekomen om kinderen met een gestalte groter dan + 2,5 SD te verwijzen en kinderen met een gestalte in de hoge aandachtszone bijzonder op te volgen. Een grote gestalte zal veel minder dan een kleine gestalte het gevolg zijn van pathologie (zie deel 1). Om deze reden kan het gebeuren dat een kind, niettegenstaande een verantwoorde verwijzing vanuit het CLB, geen behandeling zal voorgeschreven krijgen van de kinderendocrinoloog. Wanneer de grote gestalte niet door syndromaal lijden kan worden verklaard, kan een behandeling toch zinvol zijn wanneer de voorspelde eindlengte door kind en ouders als emotioneel en sociaal verstorend wordt ervaren. Wanneer een eindlengtevoorspelling aangeeft dat de volwassen gestalte voor een meisje groter wordt dan 182 cm en voor een jongen groter dan 200 cm, kan een behandeling worden overwogen.
VWVJ december 2005
De richtlijnen voor groeivertraging betreffen enkel prepubertaire kinderen. Hoe moeten we alert zijn voor pathologische groeivertraging in het pubertair leeftijdsinterval?
Dat jongeren in het pubertair leeftijdsinterval centiellijnen neerwaarts kunnen overkruisen is te wijten aan een beperking bij het opstellen van de groeicurven. Bij het opstellen van de curven werd gebruik gemaakt van transversale/cross-sectionele meetgegevens. Dat heeft voor gevolg dat voor kinderen vanaf 8 à 9 jaar data werden gebruikt van jongeren die reeds in groeispurt waren naast jongeren die nog niet in groeispurt waren, m.a.w. jongeren in verschillende stadia van de pubertaire ontwikkeling. Door al die meetgegevens samen te nemen, worden uitersten uitgevlakt. Een jongere die eerder vroeg (maar normaal) pubert, zal centiellijnen opwaarts overkruisen terwijl een jongere bij wie de start van de groeispurt op latere leeftijd is geprogrammeerd, centiellijnen neerwaarts overkruist (zie voorbeelden onder).
Voorbeeld 1: late start puberteit
Voorbeeld 2: uitdovende groeispurt
Als klinisch referentiepunt mag toch worden gesteld dat een jongere met een latere pubertaire ontwikkeling die centiellijnen neerwaarts overkruist, toch minimaal een jaarlijkse toename in gestalte van 3 cm per jaar moet hebben.
VWVJ december 2005
Het sluiten van de groeikraakbeenschijven wordt geïnduceerd door hechting van oestrogenen op de oestrogeenreceptoren. Inname van oestrogenen door pilgebruik zal het proces van sluiting van de groeikraakbeenschijven via het hoger beschreven mechanisme versnellen. Indien de groeikraakbeenschijven bijna gesloten zijn, zal het effect op de eindlengte minimaal zijn. Is dit echter nog niet het geval dan zal pilgebruik op relatief jonge leeftijd leiden tot een kleinere volwassen eindgestalte.
VWVJ december 2005
Wat kan ertoe bijdragen dat een kind/jongere na doorverwijzing het wenselijke vervolgtraject en de nodige onderzoeken krijgt aangeboden?
Een goede doorverwijzing realiseren is zeker geen eenvoudige opdracht. Wil men komen tot een geslaagde doorverwijzing, dan zijn uitleg aan en overleg met de betrokkenen ten zeerste wenselijk. Het is belangrijk dat de verwijzer (CLB) de beweegredenen en het beoogde vervolgtraject kan verduidelijken naar de ouders toe. Het is eveneens belangrijk deze informatie te kunnen delen met de behandelende arts (mits instemming van de ouders), zodat deze het vervolgtraject verder kan ondersteunen en begeleiden. Hier worden enkele aandachtspunten geformuleerd die kunnen bijdragen tot het bewerkstelligen van een goede opvolging:
- Verwijs niet enkel per brief.
- Het is belangrijk om uitleg te geven bij de reden van de verwijzing. Hierbij kan het nodig zijn om aan de ouders de vewijscriteria toe te lichten of om duiding te geven bij de klinische bevindingen die de aanleiding zijn tot de verwijzing.
- Geef ook uitleg over de doelstelling van de verwijzing.In deel 2 wordt bij de verschillende beslisbomen telkens aangegeven wat er na een verwijzing kan/mag verwacht worden van de curatieve sector. Bespreek met de ouders en de jongere de onderzoeken die zinvol kunnen zijn na een doorverwijzing. Deze informatie maakt het mogelijk dat de betrokkenen zelf actief het vervolgtraject met de behandelende arts kunnen bespreken en bewaken.
- Maak een goede verwijsbrief.
Hierin geeft men toelichting over de reden en de doelstelling van de verwijzing en de verwachtingen ten aanzien van mogelijke onderzoeken.Informeer de arts over de thema's die met de ouder(s) en de jongere reeds zijn besproken. - Na overleg met de ouders, kan men eventueel zelf telefonisch contact opnemen met de behandelende arts.
Omdat het realiseren van een goede doorverwijzing erg belangrijk is, werden de aandachtspunten meer in detail beschreven in deel 2 van de Standaard Groei en Puberteit.
VWVJ december 2005
Lees hiervoor het VWVJ-artikel: Welk beleid moeten we voeren bij een volumeverschil tussen beide teelballen?
Neen, de Standaard Groei en Pubertaire ontwikkeling biedt geen richtlijnen die bruikbaar zijn voor de populatie kinderen gezien op het consultatiebureau van Kind en Gezin. De Standaard richt zich slechts tot de schoolgaande populatie (2,5 tot 18 jaar) en dit om volgende redenen:
- Vóór de geboorte is de foetus in grootste mate afhankelijk van maternele factoren voor wat betreft de groei. De lengte van de pasgeboren baby is de resultante van de placentaire werking en de beschikbare uterusruimte waarin de foetus zich ontwikkelde. In de eerste levensjaren ontvouwt een kind zijn groeipatroon. Dankzij de normale werking van alle orgaansystemen, een voedende en zorgende omgeving zal het genetische groeipotentieel (genetica is voor quasi 90 % verantwoordelijk voor de groei) van het kind tot uitdrukking komen. Dit heeft voor gevolg dat het kind naar zijn doellengtegebied groeit en hierbij centiellijnen kan kruisen. Uiteraard kunnen er zich in deze eerste levensjaren ook groeistoornissen voor doen. Het groeipatroon moet steeds in het licht van anamnestische (en klinische) gegevens worden geïnterpreteerd.
- In de beslisbomen 'te klein' / 'te groot' en 'groeivertaging' / 'groeiversnelling' worden dynamische criteria gebruikt:
- het afbuigen van minstens één volledige interpercentielbreedte na een meetinterval van 2 jaar.
- groeisnelheid < Pc 3 op de curve 'jaarlijkse toename in gestalte' (in beslisboom 'te klein')groeisnelheid < Pc 25 op de curve 'jaarlijkse toename in gestalte' (in beslisboom 'groeivertraging')
Omdat, bij het toepassen van deze dynamische criteria, het tijdsinterval tussen de metingen cruciaal is voor een correcte interpretatie, kunnen deze criteria daarom ook niet worden toegepast in de praktijk van het consultatiebureau.
Het concept 'jaarlijkse toename in gestalte' geeft voor de klinische opvolging van een individuele zuigeling en peuter geen ondersteuning. Door het extrapoleren van een lengtetoename op één maand, naar één jaar vergroot men bovendien de meetfout die zich bij elk meetmoment kan voordoen. Mensen, maar vooral kinderen en baby's zijn bijzonder mobiele en dynamische wezens waarbij het nauwkeurig meten van lengte en gestalte een bijzondere vaardigheid vereist.
VWVJ december 2005
Een meisje presenteert zich met een volledig normale borstontwikkeling (B4) en is tot menarche gekomen, terwijl de pubisbeharing afwezig blijft. Moet zij voor verder onderzoek worden doorverwezen ?
De puberteit is een ontwikkelingsperiode met als finaliteit een volwassen 'fertiliteit'.
Puberteit en fertiliteit zijn expressie van een actieve hypothalamo-hypophysaire-gonadale as.
Pubisbeharing daarentegen is de uitdrukking van een actieve hypothalamo-hypofysaire-bijnier as. Het eventueel 'inactief' zijn van deze laatste as belemmert de pubertaire ontwikkeling niet.
Als dusdanig hoeft de afwezigheid van pubisbeharing bij een verder normaal uitziend en ontwikkelend kind geen reden te zijn voor verwijzing.
De graad van pubis- en okselbeharing kent grote individuele en interraciale verschillen.
VWVJ december 2005
Hierover is in de Archives of Disease in Childhood in '97 een leuk artikel van Voss en Bailey verschenen: 'Diurnal variation in stature: is stretching the answer?'.
Enkele conclusies hieruit:
- Tussen 9u en 15u is er een gemiddeld verlies in gestalte van 0.5 cm, maar er zijn kinderen die wel 1 cm kleiner zijn.
- Het verlies in gestalte is het grootst in de ochtend tussen 9u en 11u.
- Na 6 tot 7uur op zijn, is er nog nauwelijks verlies in gestalte.
- Helpt het dan om kinderen een beetje te stretchen bij de meting? Neen, dit helpt niet. Het stretchen corrigeert niet voor het gestalteverlies overdag en bovendien vergroot het het verschil in meetresultaten tussen verschillende onderzoekers (dus: de interindividuele betrouwbaarheid vermindert). Door te stretchen wint men gemiddeld 0.3 cm. Het doel van de meting is niet de 'maximale' gestalte te meten (trouwens ook de 'echte' gestalte bestaat niet), maar wel een gestaltemeting die makkelijk te reproduceren is door dezelfde onderzoeker of door andere onderzoekers.
VWVJ november 2006
Is het beter om een weegschaal horizontaal te bewaren i.p.v. verticaal? Of maakt dit geen verschil uit naar exacte meting op lange termijn?
Bij digitale weegschalen zal dit geen verschil maken. Wanneer echter bij verticale of horizontale opberging een druk ontstaat op de weegschaal, treedt die in werking ... en zullen de batterijen snel aan vervanging toe zijn.
Bij weegschalen met wijzerplaat en veer zal dit mogelijks wel een verschil maken. Deze weegschalen worden echter niet geadviseerd.
VWVJ november 2006
In de Standaard Groei en Puberteit wordt een bovenlimiet van minimum120 kg aanbevolen ... het mag natuurlijk altijd wat meer zijn! Zo blijkt de voorgestelde SECA-Bellisima tot 140 kg te wegen. Een andere digitale weegschaal van SECA zou een bereik tot 150 kg hebben.(één dergelijke weegschaal met extra hoog bereik in een CLB-centrum kan handig zijn)
VWVJ november 2006
Bij het verrichten van consulten op school (1e KK, 1e lj, 4e lj) wordt geadviseerd om zoveel mogelijk kledij uit te doen bij het meten en wegen. Meten en wegen in ondergoed of in turnpakje zijn hierbij mogelijkheden. Zo kan men makkelijker controleren of de leerling een goede houding aanneemt bij het meten. Voor het wegen zal het gewicht dan ook nauwer aansluiten bij het effectieve gewicht, en vergelijkbaar zijn met de weging tijdens consulten op het CLB. De suggestie van het turnpak is een mooi alternatief omdat dit erg aansluit met wat op school aanvaardbaar is. Uiteraard vraagt elke verandering in aanvang extra inzet en organisatie vanwege het CLB en de leerkracht. Finaal zal ieder de haalbaarheid van zulk advies lokaal moeten evalueren.
Meer vernemen over 'meten en wegen'? Zie handouts of ppt 'Training wegen en meten 2006'
VWVJ november 2006
In de Standaard Groei en Puberteit wordt inderdaad aanbevolen het gewicht tot op 100 gr nauwkeurig te noteren.
Het is inderdaad zo dat het menselijk lichaam niet statisch is en op verschillende ogenblikken van de dag verschillend kan wegen. De nauwkeurigheid van 100 gr blijft niettemin belangrijk omdat het dichter bij het werkelijke gewicht blijft en omdat gewichtsverschillen van 1 kg een te groot verschil kunnen betekenen bij de BMI-berekening.
VWVJ november 2006
Kinderen meten met obesitas is inderdaad niet eenvoudig. De voeten mogen in die mate uit elkaar staan dat beide knieën mooi naast elkaar kunnen worden gestrekt. Eén knie wat laten buigen voor de andere om de voetjes bij elkaar te kunnen brengen, is zeker te vermijden. Obese kinderen hebben vaak ook een hyperlordose (uitgesproken holle onderrug) gecombineerd met een kyfose (bolle bovenrug). Laten we erover waken dat het kind goed recht staat, waarbij de bips en de schouderbladen de wandplaat raken. De kuiten en het hoofd moeten niet tegen de wand worden geforceerd, maar de positie van het hoofd (Frankfurt-vlak) moet wel mooi horizontaal zijn.
VWVJ november 2006
Kinderen hoeven niet geforceerd in te ademen tijdens het meten van de gestalte. Hierover was inderdaad ook discussie in de werkgroep van de Vlaamse Groeistudie. Een fikse, flinke houding volstaat zeker.
VWVJ november 2006
In deel 2 IV.B.7. van de Standaard Groei en Puberteit staat volgende paragraaf over het meten van de hoofdomtrek:
"De hoofdomtrek wordt gemeten bij de start van de schoolcarrière. Dit is concreet n.a.v. het onderzoek in de 1e of 2e kleuterklas of wanneer het kind zich voor het eerst in een CLB-consult aanbiedt. Deze meting gaat idealiter gepaard met een inspectie van de morfologie van het hoofd en het gelaat. Micro- en macrocephalie moeten worden beschouwd als een dysmorf kenmerk. De nood aan verwijzing moet worden afgewogen in functie van de antecedenten en het ontwikkelingsniveau (neuromotoor en cognitief) van het kind. De school en het CLB-team zullen aanvullende informatie moeten leveren en naargelang de bevindingen zal een gepaste verwijzing worden georganiseerd. In functie van de context en de pathologie zal de hoofdomtrek worden hermeten ter gelegenheid van de algemene en de gerichte consulten."
De motivatie om de hoofdomtrek te meten is dat het een objectiveerbare maat is van dysmorfie (macro- of microcephalie) en dat het voorkomen van micro- of macrocephalie sterk correleert met ontwikkelingsstoornissen, autisme e.d.. Een dysmorfie wijst op een gestoorde embryonale en foetale ontwikkeling. Als één ontwikkelingsonderdeel fout liep is de kans reëel dat er ook iets anders fout liep.
Het kan een zinvolle aanvulling zijn bij de gedrags- en ontwikkelingsgegevens die de teamleden aanbrengen vanuit eigen observatie of vanuit de school (of het gezin) in het kader van de vraaggestuurde werking.
De vaststelling van een te groot of te klein hoofd kan de schoolarts ook aanzetten om gericht te vragen naar gedrag in de klas en om bij het neuromotoor onderzoek enkele extra items na te kijken.
Als de hoofdomtrek binnen de normale variatie zit, is hermeten bij volgende consulten zeker niet meer nodig. Het is vooral de groei van hersenen en schedel tijdens de eerste 2 levensjaren die bepaalt of de hoofdomtrek binnen de normale variatie zal zitten. Indien de gegevens van Kind en Gezin automatisch het CLB-dossier zouden bereiken, dan zou wellicht de richtlijn om de hoofdomtrek eenmalig te meten in het CLB overbodig worden. Niet enkel de informatie over de hoofdomtrek is nuttig, doch ook of er bij afwijkingen een verwijzing heeft plaatsgehad. Een automatische overdracht is actueel echter nog onbestaande. De curves van de hoofdomtrek zijn beschikbaar sinds 2004 en zijn terug te vinden op de website van de Vlaamse groeicurven.
VWVJ november 2006
Voor de CLB-praktijk wordt geadiviseerd om gestalte en gewicht bij kinderen van allochtone afkomst op de Vlaamse Groeicurven te plotten. In geval van te kleine gestalte kan het plotten op een curve gebaseerd op metingen bij kinderen van allochtone afkomst, helpen bij de beoordeling of er moet worden verwezen. In principe hoeft de verpleegkundige nooit te plotten op de 'allochtone' curven. Het is aan de arts om te oordelen of herplotten nodig is. Dit zal pas het geval zijn bij een bijzonder kleine gestalte (duidelijk onder de -2.5 sds) die onder het doellengtegebied valt. Tot tegenbericht worden hiervoor de curves voor jongeren van Turkse of Marokkaanse afkomst uit de Nederlandse groeistudie gebruikt. Deze curves vind je via TNO.nl.
VWVJ november 2006 - update januari 2017
De beslissing met betrekking tot het afronden van de leeftijd tot op 1 maand werd genomen in samenspraak met experts van universitaire centra, in het bijzonder Prof. De Schepper van de VUB en Prof. Craen van UZ Gent.
De consensus is om alleen met volle maanden te werken en dus naar onder af te ronden. De fout die men dan maakt bij het aangeven van de leeftijd is ten hoogste 1 maand. (De fout zou 2 maanden kunnen worden als één onderzoeker naar onder afrondt en de andere onderzoeker naar boven afrondt.) Als iedereen in dezelfde richting afrondt, zal dit geen implicaties hebben op de plotpunten.
VWVJ november 2006
Meetlatten voor op verplaatsing zijn - naast betrouwbaar in hun meting - licht, snel op te bouwen, handig om mee te dragen. Volgende meetlatten komen aan deze criteria tegemoet:
- de "HM-250P Portable Height Measure" van Marsden UK (PS: identisch aan de (blauwe) “Leicester Height measure”, maar in het groen)
verdeler in België: Medical Essentials, Industriepark B 24 bus 1, 2220 Heist-op-den-Berg
kostprijs anno december 2021: 120 euro (excl. BTW 21%) geleverd in lichtgewicht, handig plat opbergkoffertje
- de “Leicester Height measure” van Invicta plastics
te bekomen via de firma Baert, Essenestraat 16, 1740 Ternat
kostprijs anno 2022: 84,45 euro (incl. BTW)
- de "Seca 213 mobile stadiometer"
te bekomen via de verdeler voor medische materialen
richtprijs anno 2022: 148 euro (incl. BTW)
Let wel: Bij normaal CLB-gebruik (vrijwel dagelijks dus) raken sommige meetstreepjes snel (na 1 jaar soms) versleten en dan is de meetlat niet meer bruikbaar. Dit is alvast de ervaring met de mobiele meetlatten van Invicta en Marsden (mogelijks ook met de Seca). Volgend eenvoudig truukje toe te passen vóór de meetlat in gebruik wordt genomen, voorkomt dit echter!! De meetlat bestaat nl. uit 4 stukken die op elkaar dienen geschoven te worden. De streepjes op de stukken lat net boven en onder de overgang van het ene stuk naar het andere, zijn de plaatsen waar makkelijk sleet op komt. Door deze plaatsen gewoon met doorschijnende tape van 1-1.5 cm breedte te overplakken wordt het slijten tegengegaan en gebeurt het meten even vlot.
VWVJ oktober 2022
Mondspiegels en stompe sondes komen in contact met slijmvliezen, ze worden daarom beschouwd als semi-kritisch materiaal. Semi-kritisch materiaal moet gereinigd worden na gebruik, gevolgd door een hoogwaardige ontsmetting. Omdat producten voor hoogwaardige ontsmetting moeilijk te bekomen zijn buiten de ziekenhuisomgeving en een grote expertise vragen in gebruik (activatie van het product, handschoenen, afzuiging, enz.) wordt in de praktijk aanvaard om voor deze toepassing ethanol 70% te gebruiken, ofschoon ethanol slechts een intermediaire graad van ontsmetting behaalt. Concreet betekent dit voor de mondspiegel en stompe sonde:
- De opzetspiegel wordt na gebruik verwijderd van de heft. Spiegel en stompe sonde worden na gebruik gereinigd met bijvoorbeeld water en een huishoudelijk schoonmaakmiddel.
- Het gereinigd instrument wordt gedroogd om te vermijden dat de ethanol 70% zou verdunnen door toevoeging van water.
- Het instrument wordt ondergedompeld in ethanol 70% gedurende minimum 1 minuut, in een afgesloten recipiënt om verdamping van de ethanol te vermijden. Als voldoende instrumenten beschikbaar zijn, kan gewacht worden om deze procedure toe te passen eens alle instrumenten gebruikt zijn voor het mondonderzoek.
Bemerk: te langdurige onderdompeling leidt onvermijdelijk tot corrosie van het materiaal. - De ethanol 70% moet regelmatig aangevuld worden zodat volledige onderdompeling altijd mogelijk is. In principe wordt op deze manier geen afval gegenereerd. Ethanoloplossing die toch verwijderd moet worden, wordt in een CLB beschouwd als gevaarlijk bedrijfsafval en moet opgehaald worden door een overbrenger erkend voor gevaarlijke afvalstoffen.
VWVJ februari 2011
Moet er na het eerste leerjaar nog systematisch een inspectie van het uitwendige oog gebeuren? En is hiervoor dan steeds een lampje nodig?
Bij elk klinisch onderzoek door de arts is inspectie van het uitwendige oog zinvol. Tot en met de leeftijd van het eerste leerjaar is een lampje vnl. nodig voor de controle van de oogstand, maar het lampje vergemakkelijkt ook de verdere inspectie. Voor oudere leerlingen kan de inspectie eventueel ook zonder lampje. Gewoon voldoende omgevingslicht kan dan volstaan. Voor meer informatie over de ‘inspectie van het uitwendige oog’: zie Standaard Visus, deel II, p. 64 en pp. 68-69.
VWVJ, november 2012
Vanuit de recente literatuur formuleerde Cécile Guérin, wetenschappelijk medewerker VWVJ, hierop een antwoord. Lees hierover via dit document.
VWVJ april 2007
In het model van Snellentest dat in bepaalde CLB wordt gebruikt , wordt de 1ste letter "C" voor lijn 1 regelmatig als "G" gezien. Mag de lijn dan toch goedgekeurd worden, als de rest van de letters correct benoemd worden?
Mogelijks is de letter C bij dit model van lettertype iets te gesloten. Indien de (in principe minstens 10) volgende letters juist gelezen worden, mag men de score van deze lijn toekennen.
VWVJ, december 2012
De Snellentest ‘ophangen op ooghoogte’ is niet echt haalbaar door de grote verschillen in gestalte bij de jongeren vanaf het 5e leerjaar. Is het ook goed om de test gewoon vast te houden en zo aan te bieden?
Het 'ophangen van de test op ooghoogte' moet men bij deze oudere leerlingen niet te letterlijk nemen. Bij hen mag men de Snellentest inderdaad ook vasthouden, mits aandacht voor het vermijden van eventuele lichtweerkaatsing (wanneer de test bvb. naar omhoog wordt gekanteld), zoals steeds bij het afnemen van een gezichtsscherptetest.
VWVJ, december 2012
Dit zijn alle letters uit het alfabet, behalve I en alle cijfers behalve 1 en 0.
In bijlage vind je:
- Een tabel die dit illustreert
- Voorbeeld van een testplaat met Snellen letters
- Voorbeeld van een testplaat met Snellen letters en cijfers
VWVJ 2003
Het is steeds belangrijk om een waarde proberen te bekomen. Zo heb je immers een idee van de mogelijke weerslag op het functioneren in de klas.
VWVJ 2003
Waarom geen Scola-test in het kleuteronderwijs?
De Scola maakt gebruik van een toestel waarmee verschillende visustesten kunnen afgenomen worden: men kan dus kiezen tussen prentjes en letters, hetzij afzonderlijk of op lijn. Geen enkele optie beantwoordt echter aan de vereiste eigenschappen voor een goede amblyopieopsporing. Onderstaande tabel illustreert dit: Kritische kijk op de Scola-test
Eigenschappen | Snellen-principe | Crowding-fenomeen | Logaritmische gradatie van de schaal |
---|---|---|---|
1. Afzonderlijke prentjes (Pigassou) | nee | nee | nee |
2. Afzonderlijke STYCAR-letters (HOVTX) | ja | nee | nee |
3. STYCAR-letters op lijn (HOVTX) | ja | nee | nee |
Waarom geen E-test op rij voor het buitengewoon onderwijs?
De E-test is volgens het Snellenprincipe opgesteld, maar beantwoordt niet aan de bijkomende voorwaarden voor goede amblyopieopsporing (crowdingfenomeen; logaritmische schaal; onafhankelijk van ruimtelijke, motorische mogelijkheden van het kind; schuine elementen).
Waarom geen E-test op rij voor het secundair onderwijs?
In het secundair onderwijs wordt aanbevolen om een test met Snellenletters en/of cijfers te gebruiken. Hiermee wordt bedoeld: een test die gebruik maakt van alle letters van het alfabet (en niet enkel de E, dit is maar 1 van de Snellenletters). Zo worden ook schuine en gebogen elementen aangeboden, wat beter toelaat de astigmaten op te sporen.
VWVJ 2003
Het gebruik van gekopiëerde testen wordt ten stelligste afgeraden.
Het contrast van een kopie verschilt al snel van dat van het originele. De grootte van de figuren of symbolen, alsook de afstand tussen kleine onderdelen ervan, kan tevens wijzigen bij het kopiëren.
Testen hiermee uitgevoerd zijn aldus niet gestandaardiseerd.
VWVJ 2003
Indien er geen antwoord komt na doorverwijzing, dan zijn de aangewezen stappen 'Rappel (per brief of telefonisch)' en/of 'Selectief onderzoek'.
Voor meer details: zie Kerninfo -> Samenvatting: stroomdiagrammen.
Bij een kind dat doorverwezen wordt vanuit het CLB kan een oogarts opnieuw een test voor gezichtsscherpte op afstand afnemen. Meestal wordt dit onderzoek echter verricht met heel andere doelstellingen dan in het CLB.
De centrale doelstelling van de visusscreening in het CLB is om zo weinig mogelijk echte afwijkingen te missen. De oogarts daarentegen moet bij een verwezen kind een vermoeden van visusafwijking bevestigen of uitsluiten.
Hiervoor beschikt een specialist over een hele waaier van onderzoeksmethoden, waaronder sommige geen of weinig actieve participatie van het kind vereisen en hierdoor meer betrouwbaar zijn, in het bijzonder op kleuterleeftijd.
Meestal zal de oogarts zich vooral baseren op objectieve onderzoeken om zijn diagnose te stellen (zie de Standaard, deel III Vervolgtraject, hfdst 1). Hierbij fungeert een test voor gezichtsscherpte slechts als bijkomend element, bijvoorbeeld ter bepaling van de beste correctie bij een kind met een visusafwijking.
Het feit dat een oogarts niet dezelfde visustest(en) gebruikt als het CLB hoeft dus geenszins een goede samenwerking in de weg te staan. In dat geval mag men niet uit het oog verliezen dat visuswaarden bekomen met twee verschillende visustesten, niet noodzakelijk vergelijkbaar zijn. Dit is zeker het geval voor testen die niet op dezelfde principes berusten, zoals bvb. de E-test versus de logMAR en de Kay test. In het CLB kan men aan de hand van een visustest niet beoordelen of een eerder voorgeschreven correctie nog aangepast is voor het kind of niet. Dit is een van de redenen waarom de opvolging van kinderen met een visusafwijking in ieder geval aan de oogarts moet worden toevertrouwd.
VWVJ 2003
Er bestaan van bepaalde visus-, dieptezicht- en kleurenzichttesten geen Nederlandstalige handleidingen.
Van de testen die worden aanbevolen vind je een Nederlandstalige handleiding terug in de Standaard, Bijlagen of op de website.
Is de korte selectie van de 6-platen Ishihara sensitief genoeg in vgl. met bv. de vroeger afgenomen 13-platen Ishihara? In de praktijk is 1 keer het volgende voorgevallen: bij een jongen kwamen er van de juf signalen die aan een kleurzinstoornis deden denken. Met de 6-platentest waren er geen typische fouten. Gezien de signalen, het familiaal voorkomen en het aandringen van de omgeving is bij deze jongen ook de 13 platen-versie afgenomen, die toen wel een kleurzinstoornis liet vermoeden.
De korte selectie van de 6 Ishihara-platen werd in 2008 door de VWVJ samengesteld omdat de 13-platenselectie teveel kinderen als kleurzingestoord aanwijst die het na verder onderzoek niet blijken te zijn.
De Ishihara-handleiding bevestigt dat kortere Ishihara-tests beter geschikt zijn voor screeningsdoeleinden en beschrijft hoe men hiervoor een minimum aan 6 platen dient te selecteren.
Onze selectie van 6 platen gebeurde op basis van uitgebreid wetenschappelijk onderzoek tegen een Gouden Standaard (onderzoek met anomaloscoop in het universitair ziekenhuis van Gent). Maar geen enkel screeningsinstrument bereikt een sensitiviteit en specificiteit van 100%. Er blijft dus steeds een risico dat men kinderen ‘mist’ of dat men er teveel als gestoord verwijst.
Vanuit CLB-opzicht blijft het dus belangrijk om signalen van ouders en leerkrachten op te vangen.
Wanneer de VWVJ over registratiegegevens uit LARS beschikt, kan de nieuwe richtlijn rond kleurzinonderzoek worden geëvalueerd en vergeleken met de vroegere CLB-werkwijze. Hopelijk meer hierover volgend schooljaar…
VWVJ december 2012
Het antwoord vind je in de 'Standaard visusonderzoek bij 3- tot 18-jarigen in het CLB: Herziening van de richtlijnen voor kleurzinonderzoek'.
VWVJ 2003 - update 2009
Het testen van het dieptezicht is enkel zinvol om het reëel bestaan van binoculair stereozicht aan te tonen, wat van belang kan zijn bij bepaalde studie- en beroepskeuzes. In dit geval is een kwantitatieve bepaling van het dieptezicht nodig, en hiervoor wordt best gewacht tot het stereozicht volledig rijp is, namelijk op de leeftijd van 10 à 11 jaar (leeftijd 5e leerjaar).
De test die hiervoor wordt geadviseerd, is de TNO test (kwantitatieve bepaling). Hoe de test wordt afgenomen en hoe te interpreteren, lees je in de Standaard Visus, deel II, hfdst 6 Dieptezicht.
VWVJ 2003
Is het echt nodig kinderen te verwijzen bij een gestoord dieptezicht en goede gezichtsscherptetesten nu en in het verleden? Of is het voldoende om de nodige informatie te geven aan ouders en kind over ‘(gestoord) dieptezicht’ en over de ‘aandachtspunten bij studie- en beroepskeuze’?
Een gestoord dieptezicht is in principe het gevolg van een onevenwicht tussen beide ogen, zoals:
- een verschil in gezichtsscherpte
- een afwijking in de oogstand (zelfs bij microstrabisme of niet-manifest strabisme)
- bij een kind dat bij momenten met 1 oog fixeert of meer kijkt met het ene oog dan met het andere
- …
Vaak gaat het ook om een vroegere amblyopie die qua gezichtsscherpte succesvol is behandeld, maar met behoud van een kleine afwijking van dieptezicht. Voor een leerling met een gestoord dieptezicht (vanaf 120 boogseconden) zonder gekende oogafwijking (nu of in het verleden) blijft het belangrijk door te verwijzen naar de oogarts. Onderzoek kan een nog niet gekende achterliggende reden voor het gestoord dieptezicht aan het licht brengen.
VWVJ, corr maart 2022
Neen.
Bij het jonge kind is het accomodatievermogen zeer hoog (dit neemt af met de leeftijd). Door te accomoderen zijn kinderen meestal in staat een gebrek aan breking te compenseren. Dit zorgt ervoor dat testen van dichtbij zelden afwijkend zijn.
Als het kind veel moet accomoderen, kan het klagen van vermoeidheid en hoofdpijn. Ook frequent in de ogen wrijven, gebrek aan interesse voor het lezen kunnen symptomen zijn.
Aangezien een test van dichtbij dus onterecht geruststellend kan zijn, wordt deze niet gebruikt als screeningsmethode. Bij klachten wordt dan ook verwezen.
VWVJ 2003
- Als bij het kind een oogje afgedekt wordt voor de visusscreening en het kind houdt het hoofd schuin, dan geven we de raad om er enkel voor te zorgen dat het kind niet kan gluren.Je kan het kind vragen om het hoofdeje recht te houden, maar het is zeker niet de bedoeling dat een tweede persoon het hoofd vast houdt.Dat het kind het hoofd schuin houdt, kan wijzen op een afwijking.Hiervoor wordt dan best doorverwezen naar de oogarts.
- Leg je materiaal op voorhand klaar, zeker voor kleuters. Zo moeten de eerste kleuters niet te lang in het lokaal vertoeven.
- Kentekens op de grond kunnen de juiste afstand tussen het kind en de verpleegkundigen aanduiden (bvb. dmv tape).
- Ga na of de platen die je het kind laat zien niet spiegelen.
- Hou geen rekening met de resultaten van het vorig onderzoek.
- Zorg ervoor dat van de jongste kinderen niet te lang na elkaar een inspanning wordt gevraagd. Indien er bvb. een visustest, een gehoortest, ... verlangd wordt, kan je ervoor zorgen dat er pauzes ingelast worden. Zo blijven de kinderen aandachtiger. Doe bvb. alle gehooronderzoeken op het einde van de zitting.
- Ga steeds goed na per test en per leeftijd wat de verwijscriteria zijn.
VWVJ 2003
Op school is het vaak moeilijk een visustest af te nemen. Enkele voorwaarden.
- De ruimte dient groot genoeg te zijn om de test te kunnen afnemen. De logMAR kan vanop een afstand van 3 meter (evenals de Kay 3 m).
- De ruimte biedt voldoende privacy: wanneer er kan worden binnen gekeken of wanner er 'makkelijk binnen wordt gewandeld', dan zijn de leerlingen vanzelfsprekend afgeleid en verlopen de testen niet vlot.
- De ruimte moet rustig zijn: te veel externe geluiden leidt af.
- Er moet voldoende verlichting zijn: op de kaart is een lichtsterkte van minimaal 500 lux en maximaal 2000 lux vereist (lux = de eenheid van lichtsterkte, afgekort tot lx). Bij twijfel kan de lichtsterkte door middel van een luxmeter gemeten worden. Bij onvoldoende licht, kan het gebruik van 2 spotlampen, van 100 Watt en met een grote spreidingshoek een oplossing bieden. Die lampen moeten vanop ongeveer 2 meter afstand de kaart schuin van boven verlichten (dergelijke spots kan men dus bvb op het plafond of van boven tegen een muur laten installeren).
Met deze voorwaarden dient rekening gehouden te worden bij het maken van de afsprakennota met de school. Het is belangrijk de voorziene ruimte op voorhand te evalueren. Voldoet de ruimte niet, dan is een andere locatie aangewezen (CLB, ...).
VWVJ 2003
In het buitengewoon onderwijs kunnen de kinderen veelal met dezelfde testen als in het normaal onderwijs onderzocht worden. Deze testen krijgen dan ook de voorkeur. Wel moet rekening gehouden worden met de ontwikkelingsleeftijd van het kind. De moeilijkste test die het kind aankan, wordt gebruikt. Indien geen enkel van deze testen op een betrouwbare wijze kan worden afgenomen, kan men dan voor de Ffooks-test opteren.
Zie ook ppt 'Bruikbare screeningsinstrumenten CLB-visuonderzoek voor het buitengewoon onderwijs' (Vorming Visus in BuO 2005, Intervisie visus 2010-2011)
Voor verdere details: zie de Standaard Visus -> Samenvatting (laatste stroomdiagrammen)
VWVJ 2003 - update 2011
De logMAR test is nog te moeilijk voor de jongste kleuters, soms ook nog voor de kinderen van de 2de kleuterklas. Enkele tips.
- Zorg ervoor dat zowel kleuter als verpleegkundige een comfortabele houding hebben. De platen worden op ooghoogte van de kleuter gehouden. De verpleegkundige en de kleuter kunnen hierbij zitten of staan (zoals gewenst). In ieder geval is het goed dat de aanwijskaart op een stoel of tafeltje ligt vóór de kleuter (dit vormt een 'vast' punt).
- Plak sowieso de aanwijskaart vast met kleefband, zo hoef je niet voortdurend de kaart terug goed te leggen.
- Voorzie voldoende tijd (deze test gaat inderdaad niet snel bij kleuters).
- Twee tot drie kleuters in de onderzoeksruimte is echt voldoende.Samen voelen de kleuters zich meer op hun gemak dan alleen.Laat de kinderen echter niet tegelijk de visustest uitvoeren: veel kans op vergissingen.Laat de andere kinderen die in de kamer aanwezig zijn van op een zekere afstand meekijken (zo hoef je het niet telkens helemaal opnieuw uit te leggen). Laat ze niet spelen: dit leidt de aandacht van het te onderzoeken kind te makkelijk af. Een blaadje en wat kleurpotloden aan het 'tafeltje-van-de-observators' kan helpen mochten ze snel op het testgebeuren zijn uitgekeken.
- Indien de juf signaleert dat een kleuter moeite had bij de voorbereiding, dan laat je die best vergezellen van een kleuter die wel vlot de test begreep.Deze kleuter kan het dan 'voordoen'.
- Laat eerst het grootste symbool zien op één meter afstand en met beide ogen samen.Leg uit wat er verwacht wordt.Ga dan over tot de eigenlijke test.
- Moedig het kind aan ('Prima', 'Goed', ...), zelfs al duidt het een verkeerde letter aan.Een kind heeft nood aan positieve stimulatie.'Neen' of zelfs 'Kijk een goed' kunnen een kind onzeker maken.
- Er zijn enkele letters die goed op elkaar lijken en dus makkelijk verward worden door de kinderen. Bijvoorbeeld de Y en V. Toch is het belangrijk dat er in de voorbereiding op gelet wordt dat deze letters worden onderscheiden.
- Verlies niet teveel tijd met de grote letters. Als je voelt dat de test vlot gaat, hoef je met het kind niet alle letters van elke pagina te overlopen.Wél is het nodig dat àlle letters van de eindpagina juist worden gelezen alvorens het kind de score krijgt.
- Wanneer een kind een symbool niet kan lezen, meestal zal dit één van de middelste symbolen zijn, vraag dan eerst om de buitenste symbolen aan te duiden en kom later op die middelste symbolen terug.
- Duid steeds de letters aan, zeker voor de kleuters en kinderen van het eerste leerjaar. De test is al moeilijk genoeg. Duid de letters aan met een smal gekleurd voorwerp, bvb. een rietje. Met de punt van een balpen of potlood gaat het ook, maar zorg dat het geen strepen maakt op je kaarten.
- Duid de letters steeds aan ónder de omkadering (niet erboven: zo belemmer je je zicht). Bedek ook niet de andere symbolen of onderbreek ook je kader niet met je aanwijsvoorwerp, want dit heft de 'crowding' op.
- Om snel je beginkaart terug te vinden, kun je deze pagina voorzien van een kenteken (bvb. een post-it)
De logMAR voor 'oudere' kinderen. Enkele tips.
- 'Oudere' kinderen kennen de letters snel van buiten. Hiervoor zijn verschillende oplossingen:
- wissel tijdig van boekje
- vraag de letters door elkaar
- laat eens terug enkele letters van een vorige kaart zien
- blader bij het wisselen van ogen wat in je boekje
- zorg ervoor dat de andere kinderen in de onderzoeksruimte niet naar jouw kaarten kunnen kijken.
- Zorg er steeds voor dat ook voor de hogere jaren de aanwijskaart in de buurt van de leerling ligt: zo kennen ze de mogelijkheden (zo zullen ze zich niet snel vergissen tussen een O en een Q bvb.)
VWVJ 2003
Waarom wordt de Kay Three Metre Crowded Book aanbevolen bij eerste kleuters?
Omwille van de lagere moeilijkheidsgraad (prentjestest).
Uit onderzoek in het CLB van Brugge blijkt dat de testafname veel gemakkelijker verloopt en veel minder lang duurt dan bij een logMAR test. Het aantal onbetrouwbare resultaten bij 3 à 4 jarigen is zeer laag, namelijk 2,5 % in plaats van de 14 % voor de logMAR test.
De Kay 3m Crowded Book voldoet tevens aan vele voorwaarden voor een goede visustest ('crowded'; logaritmische schaal; onafhankelijk van ruimtelijke, motorische of taalvaardigheden; goede afstand voor kleuters; schuine elementen).
Bij andere prentjestesten moet men voorzichtig zijn bij het interpreteren van de score: indien de figuren niet opgesteld zijn volgens het Snellenprincipe, zijn de scores moeilijk te vergelijken met de scores verkregen bij testen die wel volgens dit principe zijn opgesteld. De Kay 3m Crowded test werd zo ontworpen dat de scores zo goed mogelijk overeenstemmen met Snellenwaarden.
De logMAR Crowded test blijft voor deze leeftijdsgroep een valabel alternatief, en wordt daarom als tweede keuze aangegeven. De testafname vraagt meer tijd, energie en ervaring van de verpleegkundige. Als het echter lukt, blijft het een zeer gevoelige test om amblyopie op te sporen.
Waarom de logMAR test als eerste keuze in de 2e kleuterklas?
Voor de tweede kleuterklas is de aanbeveling net omgekeerd: de logMAR Crowded test krijgt hier de voorkeur, terwijl de Kay 3m Crowded test als een alternatief fungeert.
Waarop berust deze keuze?
In de tweede kleuterklas ligt het aantal onbetrouwbare resultaten met de logMAR test zeer laag (minder dan 1 %). Bovendien beschikken we tot nu toe niet over voldoende follow-up gegevens om te kunnen aantonen dat de Kay 3m Crowded test even gevoelig is als de logMAR Crowded test voor amblyopieopsporing bij deze leeftijdsgroep.
Binnen een tweetal jaren zouden we de registratiegegevens, zowel van het CLB van Brugge als van andere centra kunnen analyseren. Als hieruit zou blijken dat de Kay 3m test niet alleen gemakkelijker is dan de logMAR test, maar ook even gevoelig is voor amblyopieopsporing bij 4 à 5 jarigen, dan zouden we kunnen verwegen om onze aanbeveling aan te passen. Tot dan willen we echter voorzichtig blijven: daarom gaat onze voorkeur momenteel naar de logMAR test.
VWVJ 2003
Waarom wordt er niet meer met een 0.7 en 0.9 gewerkt?
In de Standaard wordt geopteerd te werken met een gezichtsscherptetest met een logaritmische schaal. In deze schaal komen de getallen 0.7 en 0.9 niet voor. Er worden enkel waarden gebruikt die een logaritmische reeks vormen.
Met de traditionele visustesten wordt de visus gemeten met optoptypes die lineair verkleinen: 10/10, ..., 3/10, 2/10, 1/10.
De toename van de visus moet echter gezien worden als een logaritmische functie.
Een gelijke toename - bvb. met 1/10 - betekent voor de visusfunctie heel iets anders als de beginwaarde 1/10 is dan als de beginwaarde 7/10 is. In het eerste geval gaat het immers om een toename met 100 %, in het tweede geval om een toename met 14 %.
De afname van de grootte van de optotypes van de logMAR bv. is dan ook anders berekend: elk optotype verschilt een 'log-eenheid' (een factor +/- 1.26) met de vorige, waardoor de relatieve gemeten visusverandering gelijk blijft. (zie ook uitleg in de Standaard, deel II, testen voor gezichtsscherpte)
VWVJ 2003
Dient de visus van elk oog apart gescreend te worden?
Ja.
Tot de leeftijd van 10 jaar dient gescreend te worden voor amblyopie (of 'lui oog').
Amblyopie wordt slechts opgespoord door een gezichtsscherptetest van beide ogen afzonderlijk uit te voeren. (Voor kinderen met bril of afdektherapie: zie volgende vraag.)
De kans op het ontwikkelen van een lui oog is het hoogst gedurende de eerste twee tot drie levensjaren, maar kan optreden zolang de visuele ontwikkeling niet volledig voltooid is, dit wil zeggen tot de leeftijd van 8 à 10 jaar. Rond deze leeftijd is de rijpingsperiode van het visuele systeem echter voorbij. Dit houdt in dat een achteruitgang van de gezichtsscherpte die vóór deze leeftijd ontstaat - en niet behandeld wordt - mogelijk een onomkeerbare schade aan de visuele functie veroorzaakt. Deze kritische periode voor het ontwikkelen van amblyopie is dus tegelijk ook de enige periode waarin amblyopie kan behandeld worden.
Wat met kinderen die reeds een bril dragen?
Een kind draagt een bril o.w.v. verminderde visus ... Zonder bril zal de gezichtsscherpte meestal verminderd zijn. 'Screenen' voor verminderd zicht (zonder bril) is hier dus niet de doelstelling. Het is wél de bedoeling de gezichtsscherpte mét bril te kennen. Dit is van belang voor het schools functioneren.
Daarom wordt de gezichtsscherpte mét bril en met beide ogen samen getest.
Steeds wordt, bij het meedelen van de resultaten aan de ouders, het belang benadrukt van het blijven opvolgen door de oogarts.
Soms zal de gezichtsscherpte niet optimaal blijken te zijn ... Ofwel dient de correctie opnieuw aangepast te worden, ofwel is een betere gezichtsscherpte niet mogelijk o.w.v. amblyopie, ofwel was dit zelfs de bedoeling van de oogarts (in de behandeling van amblyopie kan het nl. dat het goede oog tijdelijk een correctie krijgt die het minder laat zien, om zo het luie oogje te bevoordeligen).
In elk geval schrijven we naar de ouders:
- resultaat 'zicht met bril' + test die werd gebruikt
- verder op te volgen door uw oogarts
Wat met kinderen waarvan één oogje is afgeplakt?
Een kind waarvan één oog reeds is afgeplakt, raden we aan de plakker op het oogje te laten en zo de gezichtsscherpte te bepalen. Opnieuw hebben we dan een relevant gegeven i.v.m. het schools functioneren.
Meestal zal de plakker op het 'goedziende oog' aangebracht zijn. Soms is het wenselijk dat de ogen afwisselend worden afgeplakt: dus een 'plakkertje op het luie oog' is niet steeds een vergissing ... . Het dient dan wel zo door de oogarts te zijn voorgeschreven. Indien je toch twijfelt of een oogje al dan niet 'verkeerdelijk' wordt afgeplakt, dan raden we aan contact op te nemen met de ouders en/of de oogarts om je verder te informeren.
Het is belangrijk dat kinderen met een 'lui oogje' regelmatig blijven gevolgd worden door de oogarts. De folder 'Een lui oog' kan dit aanmoedigen.
Hoe kan ik het best een oogje afdekken tijdens de visustest?
We raden de zelfgemaakte brillen af waarvan één glas afgeplakt is. De kans is groot dat de kinderen langs de zijkanten kunnen gluren.
Een oog afplakken met 'speciale plakkers voor het oog' is een goede manier, doch vrij duur.
De 'piratenlapjes' (o.a. te bekomen via de apotheek) zijn goedkoper en speelser, maar ook hiermee slagen kinderen erin om ernaast te gluren. Dit wordt niet langer meer aanbevolen.
In de handel vind je speciaal hiervoor bestemde stevige witte plastic brillen (de zgn. 'Leidse bril') die het oog goed occluderen en goed zitten d.m.v. een velcro-sluiting. Deze worden dan ook aanbevolen. Voor meer uitleg: zie Nieuwsbericht Visus 7.
VWVJ 2003 - update mei 2014
Wat moet ik doen wanneer een kind niet te testen is?(te jong, begrijpt de test niet, moeilijke aandacht, ...)
Dit is een risicokind voor slechte visus. De kans is groot dat een kind dat niet te testen is, eigenlijk niet goed ziet!
Indien het kind vlug afgeleid is, kan je één oog van het kind testen en later in de loop van de zitting het andere oog. Je kan ook de aandacht van het kind capteren door je wijsvinger (of aanwijsvoorwerp) in de lucht te steken en te vragen: 'Zie je mijn vinger ?'. Als je ziet dat het kind kijkt, vraag je: 'En nù ?' en beweeg dan de vinger tot op de plaat en wijs aan. Soms dient dit maneuver herhaald te worden in de loop van de testing om opnieuw de aandacht te richten.
Noteer de eventueel bekomen resultaten. We willen de raad geven er geen eigen interpretatie van de resultaten op na te houden.
Ook worden de verwijscriteria best niet aangepast.
Wanneer je merkt dat het kind echt nog te jong is om de test goed te begrijpen, dan kan je het kind best selectief nazien. Probeer alvast de corneareflexbeeldjes (en zo mogelijk de covertest) uit te voeren.
Enkele tips om de kleinste kleuters en de jongste/zwakkerbegaafde kinderen van het buitengewoon onderwijs te screenen.
Het is moeilijk voor deze groep van kinderen om symbolen of figuren aan te duiden die ze nog nooit gezien hebben.
Alles (of toch veel) valt of staat met een goede voorbereiding.
De (kleuter)leerkracht is hiervoor een uitermate geschikt persoon.
De CLB-medewerker kan de leerkracht hiertoe motiveren door uitleg te verschaffen over het verloop van het onderzoek, de gebruikte testen, hoe die kunnen voorbereid worden, het nut van de testen.
Daarom is het handig een infobundel op te stellen binnen jullie centrum. Daarin kan o.a. een kopie opgenomen worden van de symbolen gebruikt in de visustest. Zo kan dit makkelijk met de kinderen op voorhand ingeoefend worden. Materiaal voor deze bundel vind je in de Standaard onder Bijlagen: Brief voor de kleuterleerkracht, aanwijskaart, folder 'Een lui oog', ... of op de website via 'Communicatiematerialen'.
Bij sommigen is het de ervaring dat wanneer het kind enkel de getoonde symbolen moet 'aanwijzen' op zijn aanwijskaart, dit het makkelijkst is.
Anderen laten de symbolen (bvb. van de logMAR of de Ffooks) 'benoemen' met termen die de kleuters kennen vanuit hun leefwereld (bvb. Y = ijsje, O = bal, ... ). Je kan ook steeds vóór het onderzoek vragen aan de leerkracht welke kinderen de test niet goed begrepen.
De kleuterleidster kan aangemoedigd worden deze kleuters nog eens individidueel te laten oefenen vóór ze bij jou komen (terwijl de andere kleuters reeds één of ander taakje te vervullen hebben).
Wanneer die kleuter aan de beurt is, is het goed dat hij samen komt met een kleuter die het makkelijker begrijpt. Kinderen kunnen van elkaar leren.
Je kunt ook beter 'extra' aandacht (lees o.a. tijd ...) incalculeren als de leerkracht vooraf signaleert welk kind nog moeite heeft.
Hoe kan ik de leerkracht motiveren om de kinderen voor te bereiden?
Kleuterleidsters zijn te motiveren om de test in te oefenen als ook voor hén de bedoeling ervan duidelijk is.
In de infobundel die je voor hen opmaakt, kan je dit uitleggen.
Waarom is de visustest zo moeilijk gemaakt voor de kleinste kleuters, wat is een lui oog, wat zijn de gevolgen ervan als dit te laat wordt opgespoord, het belang van op voorhand de figuren/letters in te oefenen, ...(zie antwoord op vorige vraag)
Indien de samenwerking moeizaam verloopt, dan kun je ook nog dit proberen:
- enkele dagen vóór het onderzoek kan je de school contacteren met de vraag of de kleuterleidster de infobundel heeft ontvangen en of ze deze heeft kunnen doornemen met de kinderen.
- of als je vóór het onderzoek nog aanwezig bent in de school, kan je bij de kleuterleidster eens binnenlopen en navragen (je kan er dan voor zorgen dat je steeds een infobundel bij de hand hebt).
- indien het niet lukte om voor te bereiden, dan is het steeds zinvol om op de dag van het consult te vragen aan de kleuterleidster om de kinderen toch nog 'even' vooraf in te oefenen.Een voorbereide kleuter, zelfs op het laatste ogenblik, doet de visustest immers beter.
Hoe kan ik me op een vlugge en efficiënte manier begrijpbaar maken voor anderstaligen?
Laat het kind eerst meekijken met een kind dat de Nederlandse taal én de test goed begrijpt. Vaak blijkt dit al voldoende.
Als het bij zijn beurt nog moeite heeft, nodig het kind uit voor jou te komen staan. Laat het kind 'even' de test van dichterbij en met beide ogen samen uitvoeren. Let wel: dit is enkel een oefening voor het kind - enkele symbolen zijn meer dan voldoende.
Je kan eventueel ook met de kleuterleidster op voorhand afspreken dat je graag haar hulp had tijdens het onderzoek. Als kleuterleerkrachten dit op voorhand weten, kunnen ze dit misschien regelen.
Deze tips zijn vanzelfsprekend ook toepasbaar voor alle kinderen die de test moeilijker lijken te begrijpen.